Album der Natuur/1858/Mieren

Uit Wikisource
Mieren in Centraal-Afrika (1858) door anoniem
'Mieren in Centraal-Afrika' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 254-256. Dit werk is in het publieke domein.
[ 254 ]

MIEREN IN CENTRAAL-AFRIKA.

 

 

"Tot de schadelijke insecten, waarin het land Baghirmi rijk is," — aldus verhaalt barth,—"behoort de groote zwarte mier (Termes mordax), die in het kanōri kingibbu of kanigfu en in de Baghirmi-taal kissino heet, en dit insect is geenszins eene der geringste landplagen. [ 255 ]Behalve eenige kleine schermutselingen, had ik op zekeren dag een vertwijfelden strijd met eene talrijke schaar dezer kleine, vraatzuchtige diertjes uit te houden, die mijne woning aantastten met eene domme stijf koppigheid, welke hoogst onderhoudend zou geweest zijn, zoo zij niet mijne middelen van bestaan betroffen had. Zij kwamen op een morgen in eene onafgebrokene digte rij van een duim breedte plotseling over den muur, die mijne woning omringde, drongen in het vertrek, dat mij tot staatsie- en slaapkamer diende, en marcheerden regtstreeks op mijne voorraadkamer aan. Daar echter ongelukkig mijne legerstede in hun weg lag, grepen zij mij zelven op eene zeer onbarmhartige wijze aan en noodzaakten mij spoedig te vlugten. Wij vielen ze daarop aan, doodden diegene, welke zich om te rooven verstrooid hadden en gedeeltelijk zich reeds, met zware gierstkorrels beladen, op den terugweg bevonden, en vernietigden met vuur het hoofddeel van het leger, zoo als het kwam aanmarcheren; maar versche legioenen kwamen weder aan, en het kostte ons minstens twee uren, eer wij de rijen des vijandelijken legers geheel in verwarring brengen en de overigen op de vlugt konden jagen.

Bij deze gelegenheid schenen deze dieren geheel aangetrokken te zijn door den voorraad koorn, dien ik kort te voren van Bákada had laten komen; maar in het algemeen beweert men, dat hunne vijandelijke invallen tevens eene weldadige uitwerking bezitten; want wanneer zij de hutten der inboorlingen vermeesteren, vernielen zij alle soorten van ongedierte, zelfs met insluiting der muizen. Doch terwijl deze zwarte mieren in vele streken van den Sudan in velerlei opzigt met regt »de schoonmakers der huizen" kunnen genoemd worden en alzoo eene belangrijke plaats innemen in het proces der Natuur, zoo worden zij ook vaak aan den anderen kant zeer nuttig, juist door hunne begeerlijkheid naar datgene, wat de mensch eigenlijk liever voor zich zelven behoudt. Want zij zamelen zulk een voorraad van koorn op, dat de arme inboorlingen niet alleen van deze streken, maar ook langs den oever van den zoogenaamden Niger, zoo als ik dikwijls gelegenheid had waar te nemen, hunne holen opgraven om zich in het bezit te stellen van den daarin opgelegden voorraad.

Barth bevond zich toen te Maseña, de hoofdstad van het land [ 256 ]der Baghirmi, welk land gelegen is ten zuid-oosten van het meer Tsad, en dat zich nagenoeg 10° tot 13° N.B. uitstrekt.

Dr. H. BARTH, Reisen u. Entdeckungen in Nord- and Central-
Afrika, 1849—1855. III Bd. 1857 S. 354.