Naar inhoud springen

Album der Natuur/1860/Bevolking van Italië

Uit Wikisource
De verhoudingen der bevolkingen van Italië (1860) door Douwe Lubach
'De verhoudingen der bevolkingen van Italië,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (negende jaargang (1860), pp. 147-157. Dit werk is in het publieke domein.
[ 147 ]
 

DE VERHOUDINGEN DER BEVOLKING VAN ITALIË.

 

 

Italië trekt in deze dagen meer dan ooit ieders aandacht tot zich. Eerst kort geleden is een oorlog geëindigd, die het al of niet onafhankelijk worden van Italië tot leuze had; thans is het vraagpunt van de onafhankelijkheid van dat land uit de handen der krijgers in dat der diplomaten overgegaan, en welke de beslissing daarvan zijn zal, tot welke gevolgen die beslissing aanleiding zal geven, is nog met geene mogelijkheid te voorzien. Het spreekt van zelf, dat het Album der Natuur de plaats niet is om politieke kwestiën te bespreken. Maar het ligt daarentegen geheel binnen den kring van dat tijdschrift den anthropologischen, vooral den ethnologischen kant eener politieke kwestie te beschouwen. De ethnologie of volkenkunde toch is, vooral waar zij zich bepaalt tot het stamonderscheid en de stamverwantschap der natiën, eene zuivere natuurwetenschap. En deze wetenschap verkrijgt in den tijd, dien wij beleven, van dag tot dag eene hoogere belangrijkheid, niet alleen wegens de vorderingen, die zij zelve maakt, maar ook wegens het alom herlevend bewustzijn der nationaliteiten, welke meer en meer blijken op het punt te staan een verbitterden en onverzoenlijken strijd te voeren tegen de door de politiek ingevoerde en gehandhaafde combinatiën van elkander vreemde, ja jegens elkander vijandige stammen tot één volk, en tegen de door haar evenzeer ingevoerde en gehandhaafde scheidingen van hetgeen, uit het oogpunt der natuurlijke stam-eenheid, bij elkander behoort.

Ik meen daarom iets geheel in den tijd liggende te verrigten en aan onze lezers geene ondienst te doen, wanneer ik hier een uittreksel lever van een opstel: Die Bevölkerungs-Verhältnisse von Italiën, voorkomende in Dr. a. petermann's Geographische Mittheilungen, 1859, S. 365.

Bij den arbeid, die aan dat opstel ten grondslag ligt, is minder gelet op de bepaling van het volstrekte aantal der inwoners van [ 148 ]Italië, dan wel op de verhouding van dat aantal tot de uitgestrektheid des lands en op die der inwoners van de verschillende staten en van verschillende afstamming onderling. Bij de berekening van de digtheid der bevolking is men in zooverre van de gewone wijze afgeweken, dat men de grootere bevolkings-middelpunten, de steden met tienduizend of meer inwoners, van de gezamenlijke bevolking van elk land afzonderde, en de inwoners der kleinere steden bij de over het geheele land verspreide of plattelands-bevolking telde; iets, wat zonder twijfel veel toebrengen moet om een juister denkbeeld te geven aangaande de verdeeling van de bevolking eens lands.

De aangenomene politische indeeling is die, welke vóór den vrede van Villafranca gold, dewijl de voorhandene statistieke opgaven geheel op die indeeling gegrond zijn. Die opgaven loopen alle van 1852 tot 1857. Men had wel is waar omtrent eenige Italiaansche staten ook nog latere; doch men heeft deze met opzet niet in aanmerking genomen, en teregt, naardien men, anders doende, tot minder deugdelijke resultaten zou zijn gekomen. Dit zal ook den 't minst met statistiek bekenden reeds daaruit duidelijk blijken, omdat, zoodra er van eene vergelijking tusschen de bevolking van twee landen sprake is, die vergelijking rusten moet op het aantal inwoners, dat beide landen ter zelfder tijd tellen, en dat die vergelijking alle juistheid missen zou, indien het aantal inwoners, dat het eene land op zekeren tijd bevatte, vergeleken werd met dat, wat het andere land op een anderen tijd telde.

Ik zal thans de resultaten der meer uitvoerige tabellen, waarin Dr. petermann de bevolkings-statistiek van Italië vervat heeft, uittrekselswijze mededeelen.

De eerste tabel, welke ik mededeel, is bij petermann de laatste. Zij is de zamenvatting van al de voorgaande en geeft alzoo van elken Italiaanschen staat de oppervlakte in vierkante geographische mijlen, de gezamenlijke bevolking, verder de bevolking, gescheiden in die der groote steden (boven 10,000 inwoners) en in die van het platte land, vervolgens de digtheid der geheele bevolking en der plattelands-bevolking van elken staat, en eindelijk, als geheele slotsom, de som van dit alles voor geheel Italië.
[ 149 ]
 

BEVOLKING VAN ITALIË

Tabel betreffende de bevolking van Italië

[ 150 ]Voor diegonen mijner lezers, die minder met statistiek bekend zijn, hebben de beide laatste kolommen van deze tabel, inhoudende de digtheid der gezamenlijke bevolking en die der plattelands-bevolking, welligt eenige opheldering noodig. Onder digtheid der bevolking verstaat men de verhouding, die er bestaat tusschen een zeker aantal bijeenwonende menschen en de uitgebreidheid der oppervlakte des lands, welke zij bewonen. Zoo is b.v. de digtheid der bevolking in de provincie Groningen grooter dan die in de daaraan palende provincie Drenthe, omdat in de eerste provincie op eene zekere bepaalde uitgestrektheid gronds veel meer menschen wonen dan op eene even groote in Drenthe. Als maat voor deze uitgestrektheid bezigt men de vierkante geographische mijl. Op elke vierkante geographische mijl wonen alzoo in het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk 6161 zielen, in Toskane 4457, op Corsica 1510. Het kan nu geene verwondering baren, wanneer men ziet, dat de staat Monaco op ééne vierkante geographische mijl 18,792 inwoners gezegd wordt te tellen, niettegenstaande Monaco in 't geheel slechts 7627 zielen bevat. Immers de uitgestrektheid van Monaco bedraagt geene vierkante geographische mijl, maar ruim eene halve. Zegt men nu, dat Monaco 13,792 inwoners bezit op ééne vierkante geographische mijl, dan wil dit alleen zeggen, dat, indien Monaco inderdaad eene zoodanige mijl groot was, en de digtheid, de opeenhooping der bevolking dan dezelfde bleef, die staat zoodanig getal inwoners bevatten zou.

Op deze tabel laat ik volgen eene afzonderlijke opgaaf van de bevolking der steden van Italië, waarbij ik evenwel alleen die der steden van en boven de twintigduizend zielen ieder op zichzelve heb opgegeven, en de bevolking van die tusschen de twintigduizend en tienduizend zielen heb bijeengeteld.

Tabel betreffende de bevolking van Italië

[ 151 ]

Tabel betreffende de bevolking van Italië

[ 152 ]

VII. Koningrijk der beide Siciliën (Napels en Sicilië.)

Tabel betreffende de bevolking van Italië

Italië bezit alzoo, niettegenstaande de gebergten, die een aanmerkelijk deel van zijne oppervlakte beslaan, en niettegenstaande de vele moerassige, bijna onbewoonbare kustlanden, en niettegenstaande het op meer dan eene wijze in 't oogloopende verval der staat-huishoudkunde, eene zeer digte bevolking. In Frankrijk komen slechts 3779 inwoners op eene vierkante mijl, in Pruissen 3371, in Oostenrijk 3001, in Spanje 1660. Italië komt in dit opzigt het meest aan Wurtemberg, waarvan de betrekkelijke bevolking 4471 op eene vierkante mijl bedraagt. Deze gemiddelde waarde geldt vrij naauwkeurig voor de beide Siciliën, Toskane en Parma. De Kerkelijke Staat daalt eenigzins lager en staat gelijk met het noord-westelijk vierendeel van Frankrijk (4157); kleiner is de gemiddelde bevolking van het koningrijk Sardinië, welke nader komt aan die van geheel Frankrijk (3779) of van den Duitschen Bond (3768), ofschoon de reden daarvan hoofd[ 153 ]zakelijk ligt in het zwak bevolkte eiland Sardinië, daar het vasteland nagenoeg dezelfde verhouding aantoont, als zelfs Schotland (1960), of Spanje (1660), of de staat New-York (1602). Daarentegen is het Lombardisch- Venetiaansche gebied bijna even digt bewoond als Engeland (6535), of de Badensche Mittelrhein-kreitz (6235), en heeft Modena dezelfde betrekkelijke bevolking als de kleine Midden-Duitsche staten b.v. Saksen-Altenburg (5499). Monaco en San Marino bevinden zich in eene dergelijke verhouding als de Duitsche vrije steden; zij bestaan hoofdzakelijk uit eene stad, die slechts door een klein landgebied omgeven is; daarom kan men Monaco bijna met Bremen (19,214), San Marino met Lubeck (7315) vergelijken. Zulk eene hoogte als in Saksen (7501) of in België (8462) bereikt de bevolking in geen der Italiaansche staten.

Ten aanzien van den invloed, dien de groote steden (namelijk die van 10,000 inwoners en meer) op de bevolking des lands uitoefenen, kunnen de medegedeelde opgaven inlichting verschaffen. In dit opzigt staat het eiland Sicilië bovenaan, Corsica daarentegen het laagst.

Even als overal, heeft in Italië het vlakke land eene digtere bevolking dan het bergachtige, doch eigenaardige natuurlijke voorwaarden brengen in dit opzigt aanmerkelijke uitzonderingen te weeg. De vlakke kuststreken van Toskane en van den Kerkelijken Staat tellen naauwelijks meer inwoners dan de daartegenover liggende bergstreken van Sardinië en Corsica. De moerassige en zandige Toskaansche Maremmen en de Romeinsche Campagna, het moerassige boschland aan den mond des Tibers, de Pontinische moerassen, die het geheele zuidelijke vierde gedeelte van het Romeinsche kustland beslaan, de vlakte van Apulië aan de Adriatische zijde van het koningrijk Napels, de aan lagunen en moerassen rijke Romagna en Venetiaansche kust bevatten, schoon vlak land, slechts betrekkelijk weinig inwoners, namelijk 600 tot 1800 op de vierkante geographische mijl.

De vlakte, welke door de Po wordt doorsneden, wordt door zijnen vetten alluviaal-bodem bewaterd door een groot aantal rivieren en door tallooze kanalen, die met elkander het volkomenste bewateringstoestel uitmaken, tot eene der rijkste landstreken van Europa gemaakt. De weelderige tarwe- en maisvelden, met moerbezieboomen en olmen beplant, om welke zich de wijnstok omhoog windt, verschaffen aan het [ 154 ]land daar een tuinachtig aanzien, dat wel door zijne eenvormigheid vermoeit, maar evenwel den indruk van de grootste vruchtbaarheid nalaat. In de laagst gelegene en vochtigste streken breiden zich de rijstvelden wijd en zijd uit, welke jaarlijks onder water worden gezet, terwijl de hoogere streken gebruikt worden tot grasland, welke jaarlijks zesmaal kunnen gemaaid worden. De mais wordt gewoonlijk eerst na de wintertarwe op de afgeoogste akkers gezaaid. De graanbouw staat daar in den hoogsten bloei en nevens hem heeft zich de wijn- en zijdeteelt, ten deele ook de aanbouw van vlas en hennep, sterk ontwikkeld. Daarom vinden wij daar benevens vele grootere steden, hoofdzetels van industrie en handel, eene plattelandsbevolking van gemiddeld 5000 tot 7000 zielen op de vierkante mijl. Eene dergelijke digtheid der bevolking vindt men in de Campagna felice in het Noord-westen van het koningrijk Napels, waar het bovendien warmere klimaat de teelt van oranje-appèls, vijgen, granaat-appèls, olijven, ja zelfs, bij Napels, van katoen toelaat. Men oogst hier driemaal in het jaar.

Evenals de vlakke streken niet alle even vruchtbaar en digt bewoond zijn, zijn daarentegen de bergachtige streken niet alle even onvruchtbaar en dun bevolkt. Breede, vruchtbare dalen zijn die van Annecy en Aosta, vele dalen van Savoye, het Arnodal in Toskane. Ook in vele streken zijn de afhellingen en de voet der bergen uiterst vruchtbaar en om die reden goed bevolkt.

 

Gelijk bekend is zijn de tegenwoordige Italianen een uit zeer ongelijksoortige bestanddeelen vermengd volk. Desniettegenstaande kan men hen tegenwoordig beschouwen als eene enkele natie, die door den band der gemeenschappelijke taal bijeen gehouden wordt. Laat men daar de vreemdelingen, die in alle eenigzins groote steden te vinden zijn, de Joden, die in alle Italiaansche staten verstrooid worden aangetroffen, en de kleine koloniën van vreemde natiën in Napels en op de eilanden, dan zijn er slechts aan de Westelijke en Noordelijke grenzen eenige streken, waar nevens de Italiaansche ook nog eene andere bevolking wordt aangetroffen.

In het Venetiaansche wonen, nevens de Italianen, Friaulers, Duitschers en Slovenen. De Friaulers of Furlanen (Forojulienses) vertoonen in hunne taal sporen van hunne afstamming van de Keltische Karnen en van de [ 155 ]bij dezen plaats gehad hebbende Romanisering, vervolgens in zwakke trekken ook die van eene gedeeltelijke germanisering eerst door de Gothen en Franken, en later duurzamer door de Longobarden, dan den invloed van de nabuurschap van Slaven, en eindelijk dien der Italianisering sedert de Venetiaansche heerschappij. Die taal, verwant aan de Ladinische en den Iberisch-Keltisch-Romanischen tongval, die eens aan de noordkusten der Middellandsche zee gesproken werd, is bijna uitsluitend beperkt tot de provincie Friaul.

In het oostelijke gedeelte van het Venetiaansche gebied treft men, nevens de Friaulers, Slovenen en Wenden aan, die, gelijk bekend is, de hoofdmassa der bevolking in de distrikten van Görz, Laibach en Marburg uitmaken.

Het Duitsche taalgebied, dat in Zuid-Tirol voor het Ladinisch en Italiaansch van de Italiaansche grenzen terug wijkt, nadert ten noorden van de provincie Belluno tot digt aan die grenzen, loopt dan nevens het Italiaansche taalgebied, grenst nog meer oostelijk aan het Friaulische, en komt aan het verbindingspunt der Italiaansche, Görzische en Karinthische grenzen met het Slovenisch in aanraking. Zuidelijk van deze grens van het Duitsche taalgebied bestaan echter nog vier Duitsche taal-eilanden, die in vroegere eeuwen veel uitgebreider waren en gedeeltelijk met het Duitsche taalgebied zelf zamenhingen. Daartoe behooren 1° de sette communi of zeven gemeenten op het plateau tusschen de Brentti en den Astico in de provincie Vicenza. De inwoners daarvan zijn deels afstammelingen van landverhuizers uit het vroegere Duitsche Val Sugana, deels overblijfselen van Duitsche volkplantingen uit de elfde tot de dertiende eeuw. Men hoort echter in deze gemeenten slechts weinig Duitsche klanken; in twee er van, Enego en Lusiana, sedert twee eeuwen reeds niet meer. 2° De tredici communi of dertien gemeenten in de provincie Verona, oostelijk van den Adigo, die, evenals de sette communi, verkeerdelijk voor Cimbrische volksplantingen zijn gehouden, maar wier bewoners, even als de vorige, een mengsel zijn van Duitsche Tirolers met andere stamverwanten; slechts in Ghiazza en Campo Fontana zijn zwakke overblijfsels der Duitsche taal voorhanden. 3° Sauris in Friaul, bewoond door overblijfselen der oude Duitsche bevolking van Friaul. 4° Sappada in Belluno, welks inwoners uit Villgraten in Tirol afstammen.

'

[ 156 ]In 1951 was de verhouding in het Venetiaansche als volgt:

Italianen .... 1,884,646
Friaulers .... 351,805
Slovenen .... 26,676
Duitschers. . . . 12,084
_______
2,275,211

In het Westen van Boven-Italië snijden de Fransch-Italiaansche taalgrenzen Aosta, Savoye, de Alpenstreken van Turin en Coni en een groot deel van Nizza van het overige Sardinische vasteland af. Zuidwaarts van Monte Rosa bestaan acht Duitsch sprekende gemeenten, wier inwoners te zamen 7000 bedragen. Het aantal Franschen op Sardinisch gebied bedraagt 625,000.

Onder de vreemde koloniën op Italiaanschen bodem verdienen in de eerste plaats die der Albanezen, verkeerdelijk Grieken genaamd, onze opmerking. De voorvaders dezer Albanezen, eerst in 1461 en daarna in 1532 en 1744 het juk der Turken ontvlugtende, hebben in Apulië, Calabrië en Sicilië op verschillende plaatsen kleine, nog bestaande koloniën gesticht. De tegenwoordige Italiaansche Albanezen spreken niet dan Italiaansch, maar hebben hun geheelen typus en hunne nationale kleederdragt behouden. Hun aantal bedraagt 88,410.

Sedert langer dan 500 jaren bestaat eene uit ongeveer 3000 zielen bestaande Slavische kolonie in de Napelsche provincie Molise. De woonplaats dezer Slaven wordt door hen Wodajwa (Slavisch, van Woda, water), door de Italianen Acquaviva genaamd. De taal dezer kolonie heeft groote overeenkomst met het Kroatisch, doch het beschaafde deel der inwoners spreekt ook Italiaansch, en wel beter en welluidender dan de bewoners der omstreken. Het elementaire onderrigt op de plaatselijke school wordt in het Slavisch gegeven, en de geestelijke predikt in het Slavisch. Opmerkelijk is het, dat deze Slavische kolonie niet alleen op een hooger standpunt van beschaving staat dan haar oorspronkelijk vaderland, maar ook dan de Italiaansche bewoners der omliggende plaatsen.

Op het eiland Sardinië is te Alghero en in de omstreken daarvan eene Spaansche (Catalonische) kolonie van 8500 zielen. Op Corsica [ 157 ]bestaat te Carghese, district Ajaccio, eene Fransche gemeente van 300 zielen. Grieken leven door geheel Italië verspreid, doch zelfstandige koloniën van hen bestaan niet meer. Het gezamenlijk aantal der hier en daar nog levende Zigeuners of Heidens bedraagt hoogstens 400.

Grooter is het aantal der Joden, zonder evenwel zoo groot te zijn als in vele andere landen. Hun aantal bedraagt ongeveer het volgende:

Lombardisch-Venetiaansch koningrijk .... 8356

Sardinië ............................... 6820

Parma ....................................680

Modena ................................. 2710

Toskane ................................ 7688

Kerkelijke Staat ..................... 12,790

Beide Siciliën ......................... 2000
________
41,044.

In de groote handelssteden houden zich nog eenige weinige Armeniërs op, die alleen te Venetië eene kleine gemeente van 444 zielen met eene eigene kerk vormen.

De Niet-Italianen maken dus slechts ongeveer 122 van de gezamenlijke bevolking van Italië uit. Procentsgewijs berekend, krijgt men de volgende waarde voor de afzonderlijke nationaliteiten.

Tabel betreffende de bevolking van Italië

D. L.