[ 1 ]Hunningen den 11 September. Deſe morgen hadden wy tydingh uyt onſe Armee onder den Heer de Dauphin, dat de drie Regimenten te paard en 3 te voet, welke na den Marquis de Bouflers gedetacheerd waren, gecontramandeert zyn. Gemelde Regimenten zyn dan boven Keel, over de Schipbrug tot Rheinau, den Ryn na ’t Leeger gepaſſeert. Eergiſteren waar men van gevoelen dat het met de Geallieerdens tot een Battaille ſoude gekomen hebben, te meer om dat de Keyſerlyke en Geallieerdens Voorwachten aan het Gebergte haar genoegſaem lieten ſien; dit wierd noch door de Overloopers en Spions beveſtigf, dat de Geallieerdens gereſolveert waren den Heer de Dauphin, niet tegenſtaende hy ſeer voordeelig gepoſteert lag, daer in aen te taſten; maer ſulks is niet geſchied. Ondertuſſchen avanceeren de Geallieerdens na het Gebergte, en de anderen opwaards langs den Ryn: gelyk dan den Heer de Dauphin op giſteren, verneemende de aanmarſch der Keyſerſſe op Ackeren, Oberkirchen en Wunchlich, ook van Schutteren tot aen Kenzing is gekomen, en het Corps onder Mr. d’Uxelles van Altenheimb tot Cappel, tot dekking van de daer leggende Schipbrugge, die nu tot op 3 uuren na van Briſack, is opgevoerd. Men ſegt dat d’Armee onder den Dauphin ſigh heden tot Weil begraven heeft, en meent aldaer des Vyands voornemen af te wachten.