Architectura/Jaargang 5/Nummer 6/Verslag der jaarlijksche tevens buitengewone vergadering van den R. K. Gildebond, Afd. Amsterdam

Uit Wikisource
‘Verslag der jaarlijksche tevens buitengewone vergadering van den R. K. Gildebond, Afd. Amsterdam. Op Dinsdag 2 Febr. 1897, ’s avonds 8 uren in het American Hotel’ door M.L.
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 6 (zaterdag 6 februari 1897), p. 32-33. Publiek domein. In het nummer van Architectura van 13 februari 1897 staan met betrekking tot dit artikel enkele errata.

[ 32 ]

op dins­dag 2 febr. 1897 ’s a­vonds 8 u­ren in het ame­ri­can ho­tel. VER­SLAG DER JAAR­LIJK­SCHE TE­VENS BUI­TEN­GE­WO­NE VER­GA­DE­RING VAN DEN R. K. GIL­DE­BOND, AFD. AM­STER­DAM.

Langs de wanden waren tentoongesteld – chromo lithografieën naar de werken van fra angelico – giotto – lorenzetti – van eick en anderen. Een zeldzame collectie uitgegeven door de arundel society, waarvan waarschijnlijk slechts twee volledige collecties in nederland aanwezig zijn.
 De waarnemende voorzitter jos. th. cuypers opende de vergadering, gaf toelichtingen en deed de belofte dat er voor het vervolg meerdere kunstbeschouwingen in dezelfde richting zouden gegeven worden. Daarna gaf hij het woord aan Pater de groot, Professor aan de Amsterdamsche Universiteit.
 Aan deze rede die zich door een onmiskenbaar meesterschap over het onderwerp, over taal en uitdrukking, en over de persoonlijkheid van den spreker zeiven kenmerkte, ontleenen we o. a. het volgende. [ 33 ]
 Een wijsgeerige beschouwing der werken van fra angelico wil zeggen — zoeken naar de diepere fundamenteele oorzaken waaruit die werken oorsprong namen. Overal waar die diepere oorzaken dezelfde waren, baarden zij ook gelijkwaardige gevolgen. Toen nl. thomas a kempis, de naieve wijsgeer, een knaap was werd fra angelico, de kinderlijke schilder, geboren. In den loop van hun leven wisten beiden uitdrukking te geven aan de roerende verrukking, in hun binnenste ontstaan, door de aanschouwing eener bovenzinnelijke orde, door hunne ziel waargenomen.
 De oneindige is niet afbeeldbaar, de reinheid Zijner lichtende Essentie is niet weer te geven in stoffelijken vorm of uitdrukking. Wij zouden van zijn bestaan geen vermoeden krijgen, indien hij niet in overmaat van goedheid de stralen Zijner Glorie had doen vallen door de schepping waarin, hoe zwak dan ook Zijn Wezen als in een spiegel werd weerkaatst. Die weerkaatsing der Opperste Essence is drievoudig — in de hemelen — in de natuur en in de verbinding dier beiden, nl. in den mensch. En evenals het hart van den mensch het midden en de samenvatting is van zijn geheele wezen, zoo is ook de mensch zelf — nl. zijne ziel, de verbindende schakel tusschen de natuur en de bovennatuurlijke orde — waar alles harmonie en regel is. —
 De ziel van den mensch is de goddelijke toonladder, in haar is de harmonie zooals in de stoffelijke orde de klanken en kleuren — in haar is gevormd het beeld van christus.
 De drievoudige orde, in opvolgende beelden de heerlijklijkheid van het eene doende waarnemen, bestaat dus 1e uit de Waarheid — de Goddelijke Essentie — een licht — waarvan de menschelijke rede een straal heeft ontvangen. Doch boven deze rede staat het geloof, meer direct verlicht door de stralen der reine essence, die zich uitbreidt boven de zichtbare, wereldlijke orde. Door dit geloof wordt een inniger verband gevormd tusschen den mensch en den oneindige waardoor de Ziel, sterker dan de dorre Rede, iets kan begrijpen van de Bovennatuurlijke Liefde die het wezen van god uitmaakt.
 De tweede orde is waarneembaar in de natuur — zoowel in het uitspansel als op de aarde — terwijl de derde zich afspiegelt in den mensch.
 Uit elk dezer drie orden kan de kunstenaar zijne onderwerpen kiezen.
 Hij kan zich dus ten doel stellen de uiterlijke verschijning der zichtbare natuur in al de phasen harer ontwikkeling weer te geven. Hij kan den mensch voorstellen in zijne vreugde of in zijne droefheid, met zijne hartstochten, in zijn huisgezin, in al de toestanden waarin hij leeft, hoopt, bemint of zelfs vertwijfelt.
 Doch de meest ideale zal zijn streven richten naar het weergeven der Geestelijke, der Bovenmenschelijke orde, die de liefde is. Maar hier schieten menschelijke vermogens te kort, tenzij de kunstenaar het leven der Genade deelachtig worde, die hem in staat stelt, in oogenblikken van extase, van verlangend zielsverrukken, zijne ziel als het ware buiten het schoone te plaatsen en haar te doen opstijgen naar die regionen van onzegbare zaligheid, waar zij zich verheugt in de aanschouwing van het Hoogste. Dan kan zijne ziel zich geheel van deze zaligheid doordringen en terugkeerend iets mededeelen van de rede, die op stoffelijk gebied in staat is dit weer te geven als een afspiegeling van het hoogere leven dat de ziel deelachtig werd.
 Tot deze laatste soort van kunstenaars behoorde fra angelico, de gelukzalige, engelachtige schilder, de voorsteller der ziel bij uitnemendheid.
 Dit leven der ziel, dat door hem zoo grootsch is weergegeven, heeft hij gezien en gekend; daarom schilderde hij de realiteit — niet de realiteit zooals wij in gewone taal begrijpen, doch de realiteit van het gebied der oorzaken — hooger en meer wezenlijkheid door de wisselende werkelijkheid van de natuur of van den mensch.
 Doch om dit hooge standpunt te bereiken is liefde noodig, christelijk geloof en liefde, die den christen-kunstenaar in staat stellen alles te geven en te verlaten zelfs het dierbaarste op te offeren en het eindige op te dragen aan het óneindige. De verwezenlijking dezer opoffering is het doel der christelijke kunst en van den chr. kunstenaar — dat is het verbeelden van het goddelijke op aarde — dat is god hooren in het ondoorgrondelijke licht zijner glorie — dat is het vormen der verbinding van hemel en aarde — de mensch — met den drieëenigen god.
 Aan bet einde zijner rede, waarin nog een geruimen tijd werd besteed aan eene uitvoerige beschrijving der voornaamste kunstwerken van fra angelico werd den talentvollen spreker hulde gebracht door de waardeerende woorden van den voorzitter en door een geestdriftig applaus der vergadering, daardoor in groveren vorm uitdrukking gevend aan de oprechte waardeerende hoogachting voor de eenvoudige doch wegsleepende beelden en bewoordingen, waarin het den redenaar gelukt was iets te doen gevoelen van de blijde — naïeve openhartigheid, den liefdevollen ernst en de toewijding, die ons uit de werken der vroeg italianen en uit fra angelico bijzonderlijk tegemoet treden.

m. l.