Beatrijs in een Modern Nederlandse vertaling

Uit Wikisource

Beatrijs

Dichten brengt me weinig op
De mensen raden me aan ermee te stoppen,
en er mijn zinnen niet langer op te zetten.
Maar tot lof van Haar
die moeder werd en toch maagd bleef,
heb ik dit mooie mirakel verhaald,
Dat God ongetwijfeld toonde
Om Maria die Christus zoogde, te eren.
Ik zal mijn gedicht over een non beginnen.
God moge mij toestaan
dat ik al wat bij zulk gedicht hoort
tot een goed einde kan brengen
Geheel volgens de waarheid
zoals broeder Gijsbrecht mij die verhaalde
deze teruggetrokken Wilhelmiet
vond het beschreven in zijn boeken.
Hij was al een oud en bejaard man.
De non waarover ik het had,
was hoofs en voortreffelijk van zeden.
Men vindt vandaag niemand
die haar evenaart, denk ik,
noch in zeden noch in gedrag.
Dat ik haar lichaam zou prijzen,
zeker de schoonheid ervan,
is iets dat niet zou betamen.
Ik kan u vertellen welke taak
ze lange tijd vervuld heeft
in het klooster waar ze ingetreden was
Kosteres was ze daar,
en dat is niks gelogen.
Ze was lui noch traag
noch ’s nachts, noch overdag.
Ze was steeds snel bij haar werk,
ze moest de kerkklokken luiden,
het licht en de gewaden gereed maken
en heel het klooster wekken.
Deze juffrouw bleef niet zonder
de minne, die verbazende dingen
kan veroorzaken overal.
Soms komt er schande door,
kwelling, droefheid, neerslachtigheid –
soms blijdschap en goedheid.
De wijze maakt ze zo dwaas
dat hij zich in z’n ongeluk stort,
of dit hem nu lief of leed is.
Ze dwingt menigeen zozeer dat hij niet weet
wat hij moet zeggen of verzwijgen
om zijn verhoopte loon te verdienen.
Velen werpt ze neer.
Die pas weer opstaan wanneer het haar goed dunkt.
De minne maakt zelfs iemand mild
die veel liever zijn giften voor zich zou houden.
Maar door de raad van de minne geeft hij ze toch.
Nog vindt men zo trouwe mensen,
die alles wat ze maar hebben, groot en klein,
door toedoen van de minne willen delen,
weelde, geluk en rouw.
Zulke minne noem ik trouwhartig.
Ik kan u niet alles zeggen,
hoeveel geluk en ongeluk
er niet ui de liefdesbron voortvloeiden.
Om dit alles kan men niet kwalijk nemen
dat de non niet kon ontsnappen
aan de minne die haar gevangen hield.
Want de duivel probeert altijd
om de mens te verleiden, onophoudelijk,
dag en nacht, laat en vroeg.
Al zijn macht gebruikt hij hiervoor.
Met kwade list, zoals hij dat wel kan
bracht hij haar zozeer in bekoring
dat ze bang werd ervan te moeten sterven.
Ze bad tot God en smeekte
Dat hij haar genadig zou zijn en zou troosten.
Ze zei: “Ik ben zo verdrukt
en gewond door de sterke minne,
- dat weet Hij die alles kent
en voor wie niets verborgen blijft –
dat deze zwakheid mij op het slechte pad zal brengen
ik moet een ander leven gaan leiden
Mijn habijt zal ik moeten afleggen.”