Burgeroorlog in Frankrijk/Adres II
← Adres van de Generale Raad over de burgeroorlog in Frankrijk I | Burgeroorlog in Frankrijk door Karl Marx
Adres van de Generale Raad over de burgeroorlog in Frankrijk II |
Adres van de Generale Raad over de burgeroorlog in Frankrijk III → |
Adres van de Generale Raad over de burgeroorlog in Frankrijk - 1871[bewerken]
II[bewerken]
Parijs was de enige ernstige hinderpaal op de weg van de contrarevolutionaire samenzwering. Parijs moest dus worden ontwapend. Met betrekking tot dit punt was de Vergadering te Bordeaux de oprechtheid zelf. Mocht het razende gebrul van haar landjonkers niet hoorbaar genoeg zijn geweest, het feit dat Thiers Parijs uitleverde in de handen van het driemanschap, Vinoy, de decembermoordenaar, Valentin, de bonapartistische gendarm, en Aurelles de Paladine, de Jezuïetengeneraal, zou ook de laatste twijfel onmogelijk hebben gemaakt. Maar terwijl de samenzweerders het ware doel van de ontwapening brutaal ten toon spreidden, spoorden zij Parijs aan tot het neerleggen van de wapens, onder een voorwendsel, dat de meest schreeuwende, meest schaamteloze leugen was. Het geschut van de Nationale Garde, zei Thiers, behoort aan de staat en moet weer aan de staat worden afgegeven. Het feit was: Vanaf de dag van de capitulatie, toen Bismarcks gevangene Parijs aan Bismarck had uitgeleverd, maar voor zich zelf een talrijke lijfwacht had bedongen met het uitdrukkelijke doel, Parijs onder de duim te houden, vanaf die dag stond Parijs op wacht. De Nationale Garde reorganiseerde zich en vertrouwde de opperste leiding toe aan een Centraal Comité, dat door de garde in haar geheel, met uitzondering van enkele van de oude, bonapartistische afdelingen, was gekozen. Op de vooravond van de intocht van de Pruisen in Parijs zorgde het Centraal Comité er voor, dat de kanonnen en mitrailleurs, door de capitulards verraderlijk in en bij de door de Pruisen te bezetten stadsgedeelten waren achtergelaten, naar Montmartre, La Villette en Belleville werden vervoerd. Dit geschut was door de bijdragen van de Nationale Garde zelf aangeschaft. Het was officieel als hun eigendom erkend in de capitulatie van de 28ste januari, en in deze bijzondere hoedanigheid uitgezonderd van de algemene uitlevering aan de overwinnaar van de wapens, die aan de staat toebehoorden. En Thiers was zo door-en-door gespeend van elk, ook het meest doorzichtige voorwendsel om de oorlog met Parijs in te leiden, dat hij bleef aangewezen op de platte leugen: het geschut van de Nationale Garde is staatseigendom!
Het in beslag nemen van het geschut moest slechts dienen als voorspel tot de algemene ontwapening van Parijs en daarmee tot de ontwapening van de revolutie van de 4de september. Maar deze revolutie was de wettelijke toestand van Frankrijk geworden. De republiek, haar werk, was in de tekst van de capitulatie door de overwinnaar erkend. Na de capitulatie was ze erkend door alle vreemde mogendheden; in haar naam was de Vergadering bijeen geroepen. De Parijse arbeidersrevolutie van de 4de september was de enige rechtsgrond van de Nationale Vergadering te Bordeaux en van haar uitvoerende macht. Zonder de 4de september had de Nationale Vergadering onmiddellijk voor het, in 1869 onder Franse en niet onder Pruisische heerschappij gekozen en gewelddadig door de revolutie uit elkaar gejaagde wetgevende lichaam plaats moeten maken. Thiers en zijn tickets-of-leave mensen hadden moeten onderhandelen om een geleide biljet, door Louis Bonaparte ondertekend, te verkrijgen, ten einde een reis naar Cayenne te ontgaan. De Nationale Vergadering, met haar volmacht, de vrede met Pruisen te regelen, was slechts een afzonderlijk incident in die revolutie, welker ware belichaming nog steeds het gewapende Parijs was; hetzelfde Parijs, dat deze revolutie had gemaakt, dat om harentwil een beleg van vijf maanden met zijn verschrikking van de hongersnood had doorstaan, en dat in zijn, ten spijt van Trochu’s “plan” verlengde verzet de grondslag van een hardnekkige verdedigingsoorlog in de provincie had gelegd. En Parijs moest of zijn wapens neerleggen op het beledigende bevel van de rebellerende slavenhouders van Bordeaux, en erkennen, dat zijn revolutie van de 4de september slechts de eenvoudige overdracht van de staatsmacht van Louis Bonaparte aan zijn koninklijke mededinger betekende, of het moest naar voren treden als de zelfopofferende voorvechter van Frankrijk, welks redding van de ondergang en welks wedergeboorte onmogelijk waren zonder de revolutionaire omwenteling van de politieke en economische voorwaarden, die het tweede keizerrijk hadden voortgebracht en die onder zijn beschermend toezicht tot de uiterste verrotting waren gerijpt. Parijs, nog uitgeteerd door een vijf maanden lange uithongering, aarzelde geen ogenblik. Heldhaftig besloot het, alle gevaren van het verzet tegen de Franse samenzweerders het hoofd te bieden, niettegenstaande nog steeds de monden van Pruisische kanonnen van zijn eigen forten dreigend op de stad waren gericht. Intussen volhardde het Centraal Comité, in zijn afschuw van de burgeroorlog, waarin Parijs moest worden gedreven, daarbij in een verdedigende houding, ondanks het sarren van de Vergadering, het ingrijpen van de uitvoerende macht en de dreigende samentrekking van troepen in en om Parijs.
Thiers begon dus zelf de burgeroorlog door Vinoy aan het hoofd van een bende politiebrigadiers en enige linieregimenten op een nachtelijke rooftocht tegen Montmartre uit te zenden, teneinde daar bij verrassing het geschut van de Nationale Garde weg te nemen. Het is bekend, hoe deze poging schipbreuk leed op de tegenstand van de Nationale Garde en op de verbroedering van de troepen met het volk. Aurelles de Paladine had reeds van te voren, zijn overwinningsbericht laten drukken, en Thiers hield zijn muurplakkaten gereed, die zijn staatsgreepmaatregelen moesten afkondigen. Beiden moesten thans vervangen worden door oproepen, waarin Thiers zijn grootmoedig besluit bekend maakte, dat de Nationale Garde haar wapens mocht behouden; hij twijfelde er niet aan, zei hij, dat zij er gebruik van zou maken om zich tegen de rebellen bij de regering aan te sluiten. Onder al de 300.000 leden van de Nationale Garde handelden er slechts 300 overeenkomstig deze oproep van de kleine Thiers om zich, tegen zich zelf, bij hem aan te sluiten. De roemrijke arbeidersrevolutie van de 18de maart nam zonder tegenstand bezit van Parijs. Het Centraal Comité was haar voorlopige regering. Europa scheen een ogenblik in twijfel te trekken, of zijn jongste wonderbaarlijke hoofd-, staats- en krijgsverrichtingen enigerlei werkelijkheid bezaten, of dat zij de dromen van een, sedert lang verdwenen verleden waren.
Van de 18de maart tot het binnendringen van de Versaillaanse troepen in Parijs bleef de proletarische revolutie zo rein van alle gewelddadigheden, waarvan de revoluties, en nog meer de contrarevoluties van de “hogere klassen” vol zijn, dat de tegenstanders geen ander houvast voor hun verontwaardiging vinden dan de executie van de generaals Lecomte en Clément Thomas, en de botsing op de Place Vendôme.
Een van de bonapartistische officieren, die bij de nachtelijke overval op Montmartre een rol speelde, Generaal Lecomte, had vier keer aan het 81ste linieregiment bevel gegeven op een ongewapende samenscholing op de Place Pigale te schieten. Toen de troepen dit weigerden schold hij hen woedend uit. In plaats van vrouwen en kinderen dood te schieten, schoten zijn eigen mensen hem zelf dood. De ingewortelde gewoonten, die de soldaten onder de tucht van de vijanden van de arbeiders worden bijgebracht, gaan natuurlijk niet verloren op hetzelfde ogenblik waarop deze soldaten naar de arbeiders overlopen. Dezelfde mensen stelden ook Clément Thomas terecht.
“Generaal” Clément Thomas, een ontevreden ex-wachtmeester, had zich in de laatste tijd van Louis Philippe bij de redactie van het republikeinse blad Le National laten aanwerven, waar hij tegelijkertijd de post van verantwoordelijk stroman (gérant responsable, die het uitzitten van de gevangenisstraffen op zich nam) en van duellist bij dit strijdlustige blad vervulde. Toen na de Februarirevolutie de heren van de “Nationaal” aan het roer kwamen, veranderden zij deze oude wachtmeester in een generaal. Dit gebeurde aan de vooravond van de Junislachting, die hij, evenals Jules Favre, mede op touw had gezet, en waarbij hij een van de laagste beulsrollen op zich nam. Daarna was hij, met zijn generaalschap, een tijd lang verdwenen om op de 1ste november 1870 weer op te duiken. De dag tevoren had de “regering van de verdediging” in het stadhuis aan Blanqui, Flourens en andere vertegenwoordigers van de arbeiders haar plechtigste verzekering gegeven dat zij haar geüsurpeerde macht in de handen van een vrij gekozen Parijse Commune zou neerleggen. In plaats van woord te houden, liet ze de Bretons van Trochu op Parijs los, die thans de Corsicanen van Bonaparte vervingen. Alleen generaal Tamisier weigerde, zijn naam met zulk een woordbreuk te bezoedelen en legde zijn post als opperbevelhebber van de Nationale Garde neer. In zijn plaats werd nu Clément Thomas weer generaal. Gedurende de ganse tijd van zijn opperbevel voerde hij oorlog, niet tegen de Pruisen, maar tegen de Parijse Nationale Garde. Hij verhinderde haar algemene bewapening, hitste de bourgeoisbataljons tegen de arbeidersbataljons op, ontsloeg officieren, die vijandig stonden tegenover het “plan” van Trochu, en ontbond, onder het brandmerk van de lafheid, dezelfde proletarische bataljons, wier heldenmoed thans hun bitterste vijanden bewondering heeft afgedwongen. Clément Thomas was er buitengewoon trots op, zijn oude junirang als persoonlijke vijand van het Parijse proletariaat weer veroverd te hebben. Nog enkele dagen vóór de 18de maart diende hij bij de minister van oorlog Le Flô een eigen plan in, voor het “uitroeien van de bloem van het Parijse canaille”. Na Vinoys nederlaag kon hij niet nalaten als particulier spion op het gevechtsterrein te verschijnen. Het Centraal Comité en de Parijse arbeiders droegen evenveel verantwoordelijkheid voor het doodschieten van Clément Thomas en Lecomte, als de prinses van Wales voor het lot van de mensen die bij haar intocht in Londen in het gedrang werden doodgedrukt.
De beweerde slachting van ongewapende burgers op de Place Vendôme is een sprookje, waarover Thiers en de landjonkers in de Vergadering hardnekkig hebben gezwegen, en welks verspreiding zij uitsluitend aan de bediendenkamer van de Europese dagbladpers toevertrouwden.
De “mannen van de orde”, de reactionairen van Parijs, sidderden bij de overwinning van de 18de maart. Voor hen was ze het voorteken van de eindelijk losbarstende volkswraak. De spoken van de onder hun handen vermoorde offers, van de Junidagen in 1848 tot de 22ste januari 1871, doemden voor hun ogen op. Hun angst was hun enige straf. Zelfs de politiebrigadiers, in plaats van, zoals het behoorde, ontwapend en gevangen gezet te worden, vonden de poorten van Parijs wijd open om in veiligheid naar Versailles te ontkomen. Niet alleen gebeurde de ordemensen niets, maar men veroorloofde hun zelfs, zich weer te verzamelen en midden in Parijs meer dan één sterke post te bezetten. Deze toegevendheid van het Centraal Comité, deze grootmoedigheid van de gewapende arbeiders, zo zonderling in strijd met de gewoonten van de ordepartij, werden door deze partij verkeerdelijk als teken van bewuste zwakte uitgelegd. Vandaar hun dwaas plan om onder de dekmantel van een ongewapende demonstratie nog eens te beproeven, hetgeen Vinoy met zijn kanonnen en mitrailleurs niet had kunnen bereiken. Op de 22ste maart zette zich van uit de wijken van het leven van genot een optocht van “fijne heren” in beweging; alle fatten bevonden zich in haar rijen en aan hun hoofd de welbekende stamgasten van het keizerrijk, de Heeckeren’s, Coëtlogon’s, Henri de Péne enz. Onder het laffe voorwendsel van een vreedzame demonstratie, maar in het geheim voorzien met de wapens van de sluipmoord, stelde deze troep zich op, ontwapende en mishandelde de posten en patrouilles van de Nationale Garde, die hun optocht ontmoette, en, voortstuwend uit de Rue de la Paix op de Place Vendôme, trachtte zij, onder het geroep van: “Weg met het Centraal Comité! Weg met de moordenaars! Leve de Nationale Vergadering!” door de, daar geplaatste wacht heen te breken en zo het daarachter gelegen hoofdkwartier van de Nationale Garde te overrompelen. Als antwoord op hun revolverschoten werden zij op regelmatige, wettelijke wijze gesommeerd; toen dit zonder resultaat bleef, commandeerde de generaal van de Nationale Garde vuur. Eén salvo verstrooide de dwaze fatten, die verwacht hadden dat reeds de vertoning van hun “fatsoenlijk gezelschap” op de Parijse revolutie zou werken als Jozuas trompetten op de muren van Jericho, in een wilde vlucht. Zij lieten twee gedode Nationale Gardisten, en negen zwaar gewonden (onder wie een lid van het Centraal Comité) achter, en het gehele toneel van hun heldendaad bezaaid met revolvers, dolken en degenstokken, ter getuigenis van het “ongewapende” karakter van hun “vreedzame” demonstratie. Toen op de 13de juni 1849 de Parijse Nationale Garde een werkelijk vreedzame demonstratie hield om tegen de roofzuchtige aanval van Franse troepen op Rome te protesteren, toen werd Changarnier, toentertijd generaal van de ordepartij, door de Nationale Vergadering en in het bijzonder door Thiers als de redder van de maatschappij uitgeroepen, omdat hij zijn troepen van alle kanten op deze ongewapende mensen had losgelaten, om hen neer te schieten, neer te sabelen en onder de hoeven van hun paarden te vertrappen. Toentertijd werd Parijs in staat van beleg verklaard. Dufaure joeg nieuwe onderdrukkingswetten door de Vergadering; nieuwe arrestaties, nieuwe verbanningen, een nieuw schrikbewind werden ingevoerd. Maar de “lagere klassen” doen dit anders. Het Centraal Comité van 1871 liet de helden van de “vreedzame” demonstratie eenvoudig lopen, en zo waren zij reeds twee dagen later in staat, onder admiraal Saisset bijeen te komen voor die gewapende demonstratie, die met de tevoren beraamde vlucht naar Versailles eindigde. In zijn tegenzin om de, door Thiers nachtelijke inbraak in Montmartre geopende burgeroorlog te aanvaarden, maakte het Centraal Comité zich ditmaal aan een besliste fout schuldig, door niet onmiddellijk tegen het toen volkomen hulpeloze Versailles op te rukken en daardoor aan de samenzweringen van Thiers en zijn landjonkers een einde te maken. In plaats daarvan veroorloofde men aan de ordepartij, nogmaals haar kracht aan de stembus te beproeven, toen op de 26ste maart de Commune werd gekozen. Op deze dag wisselden de mannen van de orde in de districtsmairies welwillende woorden van verzoening met hun al te grootmoedige overwinnaars, terwijl zij tegelijkertijd in hun harten plechtige beloften gromden, te zijner tijd bloedige wraak te nemen.
En aanschouwt nu de keerzijde van de medaille! Thiers opende zijn tweede veldtocht tegen Parijs in het begin van april. De eerste colonne van Parijse gevangenen, die naar Versailles kwam, werd weerzinwekkend behandeld, terwijl Ernest Picard, met de handen in de broekzakken, rondslenterde en hen hoonde, en de vrouwen van Thiers en Favre, te midden van haar ere(?)dames, van het hoge balkon af de schandelijkheden van het Versaillaanse gepeupel met applaus begroetten. De gevangen liniesoldaten werden eenvoudig neergeschoten; onze dappere vriend, generaal Duval, de ijzergieter, werd zonder vorm van proces vermoord. Gallifet, de souteneur van zijn vrouw, zo berucht door het schaamteloze tentoonstellen van haar lichaam bij de gelagen van het tweede keizerrijk, Gallifet snoefde in een proclamatie dat hij de moord op enige, door zijn ruiters verraste en ontwapende Nationale Gardisten, te samen met hun kapitein en luitenant, had bevolen. Vinoy, de deserteur, werd door Thiers tot het grootkruis van het legioen van eer benoemd, om zijn dagorder, waarin hij voorschreef, dat iedere, bij de Commune mannen gevangen genomen liniesoldaat moest worden doodgeschoten. Desmarét, de gendarm, werd gedecoreerd, omdat hij de edele en ridderlijke Flourens verraderlijk op slagers manier in stukken had gekapt, — Flourens, die op de 31ste oktober 1870 de hoofden van de regering van de Nationale Verdediging had gered. De “opbeurende bijzonderheden” van zijn moord werden door Thiers in de Nationale Vergadering met behagen breeduit meegedeeld. Met de opgeblazen ijdelheid van een parlementair Klein Duimpje, wie men veroorlooft de rol van een Tamerlan te spelen, weigerde hij aan de rebellen elk recht van beschaafd oorlogvoeren tegen zijn nietigheid, zelfs de neutraliteit van hun ambulances. Niets afschuwelijker dan deze aap, van wie Voltaire reeds een voorgevoel had, die voor een korte tijd zijn beestachtige lusten de vrije loop kan laten.
Nadat de Commune (decreet van 7 april) vergeldingsmaatregelen had bevolen en het als haar plicht had verklaard, “Parijs tegen de kannibaalse daden van de Versaillaanse bandieten te beschermen en oog om oog, tand om tand te eisen”, maakte Thiers nog geen einde aan de wrede behandeling van de gevangenen; hij beledigde hen bovendien nog in zijn berichten als volgt: “Nooit is het bedroefde oog van eerlijke mensen op zulk onteerde gezichten van een onteerde democratie gevallen”, eerlijke mensen als Thiers zelf en zijn ticket-of-leavemannen. Niettemin werd het doodschieten van de gevangenen enige tijd lang gestaakt. Maar nauwelijks hadden Thiers en zijn december-generaal bevonden dat het vergeldingsdecreet slechts een lege bedreiging was, dat zelfs hun gendarmeriespionnen, die te Parijs, als Nationale Gardisten verkleed, waren gevangen genomen, dat zelfs politiebrigadiers, dragers van brandgranaten, verschoond bleven, of het massaal doodschieten van gevangenen begon op nieuw en werd tot het einde toe volgehouden. Huizen, waarin Nationale Gardisten waren gevlucht, werden door gendarmes omsingeld, met petroleum (dat hier voor de eerste maal voorkomt) overgoten en in brand gestoken; de halfverbrande lijken werden later door de ambulance van de pers (te Les Ternes) voor de dag gehaald. Vier Nationale Gardisten, die zich op de 25ste april bij Belle Epine aan enige bereden jagers hadden overgegeven, werden later de een na de ander door de ritmeester, een waardige knecht van Gallifet, neergeschoten. Een van de vier, Scheffer, voor dood achtergelaten, kroop naar de Parijse voorposten en legde gerechtelijk getuigenis af van het feit voor een commissie van de Commune. Toen Tolain de minister van oorlog over het verslag van deze commissie interpelleerde, verstikte het geschreeuw van de landjonkers zijn stem; zij verboden Le Flô te antwoorden. Het ware een belediging voor hun “roemrijk” leger, over zijn daden. . . te spreken. De onverschillige toon, waarop de verslagen van Thiers de slachting van de bij Moulin Saquet in hun slaap verraste Nationale Gardisten en de massafusillades te Clamant meedeelden, wondde zelfs de zenuwen van de waarachtig niet overgevoelige Londense Times. Maar het zou belachelijk zijn de slechts inleidende afschuwelijkheden te willen opsommen, die door de bombardiers van Parijs en de ophitsers tot een slavenhoudersrebellie onder de bescherming van de vreemde veroveraar werden begaan. Te midden van al deze verschrikking vergeet Thiers zijn parlementaire jammer wegens de vreselijke verantwoordelijkheid, die op zijn dwergenschouders drukt, pocht, dat “l’Assemblée siège paisiblement” (de Vergadering in vrede haar zitting voortzet) en bewijst door zijn onafgebroken feestmalen, vandaag met de decembergeneraals, morgen met Duitse prinsen, dat zijn spijsvertering niet in het geringst is verstoord, niet eens door de geesten van Lecomte en Clément Thomas.