Burgeroorlog in Frankrijk/Eerste adres van de Generale Raad over de Frans-Duitse oorlog
← Inleiding van Fr. Engels | Burgeroorlog in Frankrijk door Karl Marx
Eerste adres van de Generale Raad over de Frans-Duitse oorlog |
Tweede adres van de Generale Raad over de Frans-Duitse oorlog → |
Aan de leden van de Internationale Arbeidersassociatie in Europa en de Verenigde Staten
I Eerste adres van de Generale Raad over de Duits-Franse oorlog[bewerken]
In het openingsadres van onze Associatie van november 1864, zeiden wij: “Als de bevrijding van de arbeidersklasse de broederlijke vereniging en medewerking van de arbeidersklasse veronderstelt, hoe kan zij dan deze grote zending vervullen, zolang een buitenlandse politiek, die misdadige plannen nastreeft, nationale veroordelen tegen elkaar ophitst, en in roofgierige oorlogen goed en bloed van het volk verspilt?” En wij duidden de buitenlandse politiek, waarnaar door de Internationale wordt gestreefd, aan met de woorden: “De eenvoudige wetten van de zedelijkheid en gerechtigheid, die de betrekkingen tussen particuliere personen behoren te regelen, moeten ook geldigheid verkrijgen als de hoogste wetten in het verkeer tussen de volken.”
Geen wonder dat Louis Bonaparte, die zijn macht had geüsurpeerd door het uitbuiten van de klassenstrijd in Frankrijk, en ze verlengde door herhaalde oorlogen naar buiten, van de aanvang af de Internationale als een gevaarlijke vijand heeft behandeld. Aan de vooravond van de volksstemming zet hij een campagne op touw tegen de leden van de besturende comités van de Internationale Arbeidersassociatie te Parijs, Lyon, Rouaan, Marseille, Brest, kortom in gans Frankrijk, onder het voorwendsel, dat de Internationale een geheim genootschap zou zijn en een complot smeedde om hem te vermoorden, welk voorwendsel al spoedig door zijn eigen rechters als volkomen ongerijmd werd onthuld. Wat was de werkelijke misdaad van de Franse secties van de Internationale? Dat zij luid aan het Franse volk verklaarden: voor het plebisciet stemmen betekent: stemmen voor het despotisme naar binnen en de oorlog naar buiten. En het was inderdaad haar werk, dat in alle grote steden, in alle industriële centra van Frankrijk, de arbeidersklasse zich als één man verhief om het plebisciet te verwerpen. Ongelukkigerwijze werd haar uitspraak overstemd door de plompe onwetendheid van de landelijke districten. De effectenbeurzen, de kabinetten, de heersende klassen en de pers van bijna geheel Europa vierden het plebisciet als een schitterende overwinning van de Franse keizer op de Franse arbeidersklasse; in werkelijkheid was het een signaal voor het vermoorden niet van een enkeling, maar van gehele volken.
Het oorlogscomplot van juli 1870 is slechts een verbeterde uitgave van de staatsgreep van december 1851. Op het eerste gezicht scheen de zaak zo dwaas, dat Frankrijk aan de werkelijke ernst daarvan niet wilde geloven. Veeleer schonk het geloof aan de afgevaardigde die in de krijgszuchtige redevoeringen van de ministers niets anders dan een beursmanoeuvre zag. Toen op de 15de juli de oorlog eindelijk aan het wetgevend lichaam officieel werd meegedeeld, weigerde de gehele oppositie voor het voorlopig krediet te stemmen. Zelfs Thiers brandmerkte de oorlog als “afschuwelijk”; alle onafhankelijke dagbladen van Parijs veroordeelden hem, en, zonderling genoeg, stemde de provinciale pers bijna zonder tegenspraak daarmee in.
Intussen waren de Parijse leden van de Internationale weer aan het werk. In de Réveil van 12 juli publiceerden zij hun manifest “aan de arbeiders aller naties”, waarin wordt gezegd:
- “Opnieuw bedreigt politieke eerzucht de vrede van de wereld onder het voorwendsel van het Europese evenwicht en de nationale eer. Franse, Duitse en Spaanse arbeiders! Verenigen wij onze stemmen tot een kreet van afschuw tegen de oorlog. . . Oorlog om een kwestie van verstoord evenwicht of om een dynastie kan in de ogen van de arbeiders niets zijn dan een misdadige dwaasheid. Tegenover de oorlogszuchtige oproepen van hen, die zich van de bloedschatting loskopen en in het openbare ongeluk slechts een bron van nieuwe speculaties zien, protesteren wij luide, dat wij vrede en arbeid nodig hebben! . . . Broeders in Duitsland! Onze tweespalt zou slechts de volledige triomf van het despotisme aan beide zijden van de Rijn ten gevolge hebben. . . Arbeiders van alle landen! Wat op dit ogenblik ook het resultaat van onze gemeenschappelijke pogingen moge zijn, — wij, de leden van de Internationale Arbeidersassociatie, voor wie er geen grenzen bestaan, wij zenden u, als pand van onverbrekelijke solidariteit, de goede wensen en de groeten van Frankrijks arbeiders”.
Op dit manifest van onze Parijse secties volgden talrijke Franse adressen, waarvan wij er hier slechts één kunnen aanhalen: de verklaring van Neuilly-sur-Seine, opgenomen in de Marseillaise van 22 juli:
- “Is de oorlog rechtvaardig? Neen! Is de oorlog nationaal? Neen! Hij is uitsluitend dynastiek. In naam van de gerechtigheid, van de democratie, van de ware belangen van Frankrijk, sluiten wij ons volkomen en energiek bij de protesten van de Internationale tegen de oorlog aan”.
Deze protesten vertolkten de ware gevoelens van de Franse arbeiders, zoals een eigenaardige gebeurtenis al spoedig bewees. Toen de, oorspronkelijk onder het presidentschap van Louis Bonaparte georganiseerde “bende van de 10de december”, in kielen als arbeiders verkleed, op straat werd losgelaten om daar door Indiaanse krijgsdansen de oorlogskoorts aan te wakkeren, antwoordden de werkelijke arbeiders van de voorsteden met zulke overweldigende vredesdemonstraties, dat de politieprefect Piétri het raadzaam achtte aan alle verdere straatpolitiek plotseling een einde te maken onder het voorwendsel dat het getrouwe volk van Parijs aan zijn lang ingetoomd patriottisme en zijn overstromende oorlogsgeestdrift voldoende lucht had gegeven.
Wat ook het verloop van Louis Bonapartes oorlog met Pruisen moge zijn, de doodsklok van het tweede keizerrijk heeft reeds te Parijs geluid. Het zal eindigen, zoals het begonnen was: met een parodie. Maar vergeten wij niet dat de regeringen en de heersende klassen van Europa het Louis Bonaparte mogelijk maakten, achttien jaar lang de wrede klucht van de restauratie van het tweede keizerrijk te spelen.
Van Duitse zijde is de oorlog een verdedigingsoorlog. Maar wie bracht Duitsland in de noodzakelijkheid zich te moeten verdedigen? Wie maakte het Louis Bonaparte mogelijk oorlog tegen Duitsland te voeren? Het was Bismarck, die met dezelfde Louis Bonaparte samenspande om een populaire oppositie in eigen land neer te slaan en Duitsland voor de Hohenzollern dynastie te annexeren. Ware de slag bij Sadowa verloren in plaats van gewonnen, dan hadden Franse bataljons, als bondgenoten van Pruisen, Duitsland overstroomd. Had Pruisen na de overwinning ook maar een ogenblik gedroomd, tegenover het geknechte Frankrijk een vrij Duitsland te stellen? Juist het tegendeel! Het hield angstig de aangeboren schoonheden van zijn oude stelsel in stand en voegde er bovendien alle trucs van het tweede keizerrijk aan toe: zijn werkelijk despotisme en zijn schijndemocratie, zijn politieke ogenverblinding en zijn financiële zwendelarij, zijn hoogdravende frasen en zijn gemene zakkenrollerkunsten. Het bonapartistische regime, dat tot dusverre slechts aan één kant van de Rijn bloeide, had daarmee aan de andere zijde zijn tegenhanger gekregen. En waar het er zo mee gesteld was, wat kon er dan anders uit voortvloeien dan oorlog?
Wanneer de Duitse arbeidersklasse toelaat, dat de huidige oorlog zijn streng defensief karakter opgeeft en in een oorlog tegen het Franse volk ontaardt, dan wordt overwinning en nederlaag al even rampzalig. Al het onheil, dat op Duitsland neer kwam na de zogenaamde bevrijdingsoorlogen, zal met versterkte hevigheid weer opleven.
De beginselen van de Internationale zijn evenwel te ver verbreid en te stevig in de Duitse arbeidersklasse geworteld, dan dat wij voor zulk een treurige afloop zouden moeten vrezen. De stem van de Franse arbeiders heeft in Duitsland een echo gevonden. Een massavergadering van arbeiders te Brunswijk heeft op de 16de juli zich met het Parijse manifest volkomen eens verklaard, elke gedachte van een nationale tegenstelling tegen Frankrijk afgewezen en besluiten genomen, waarin wordt gezegd:
- “Wij zijn tegenstanders van alle oorlogen, maar vooral van dynastieke oorlogen. . . Met diepe bezorgdheid en smart zien we ons in een verdedigingsoorlog gedreven als in een onvermijdelijk kwaad; maar tegelijkertijd roepen wij geheel de denkende arbeidersklasse op, de herhaling van zulk een verschrikkelijke, sociale ramp onmogelijk te maken, door voor de volken zelf de macht op te eisen om over oorlog en vrede te beslissen en zich zo tot meesters van hun eigen lot te maken”.
Te Chemnitz heeft een 50.000 Saksische arbeiders vertegenwoordigende vergadering van vertrouwensmannen met algemene stemmen het volgende besluit genomen:
- “In naam van de Duitse democratie en met name van de arbeiders van de sociaaldemocratische partij verklaren wij de tegenwoordige oorlog als van uitsluitend dynastieke aard. . . Met vreugde grijpen wij de ons door de Franse arbeiders aangeboden broederhand. . . Gedachtig aan de leuze van de Internationale Arbeidersassociatie “Proletariërs van alle landen, verenigt u”, zullen wij nooit vergeten dat de arbeiders van alle landen onze vrienden en de despoten van alle landen onze vijanden zijn”.
De Berlijnse sectie van de Internationale antwoordde eveneens op het Parijse manifest:
- “Wij stemmen van ganser harte met uw protest in. . . Wij leggen de plechtige gelofte af dat noch trompetgeschal, noch kanongebulder, noch overwinning, noch nederlaag ons zal afhouden van ons gemeenschappelijk werk van de vereniging van de arbeiders in alle landen”.
Op de achtergrond van deze tot zelfvernietiging voerende oorlog loert de sombere gestalte van Rusland. Het is een slecht voorteken dat het signaal voor de tegenwoordige oorlog juist op het ogenblik werd gegeven, toen de Russische regering haar strategische spoorwegen had voltooid en reeds troepen samentrok in de richting van de Proeth. Op welke sympathieën de Duitsers ook terecht aanspraak mogen maken in een verdedigingsoorlog tegen een bonapartistische overval, zij zouden die spoedig verliezen, als zij de Duitse regering veroorloofden, de hulp van de Kozakken in te roepen, of ook maar aan te nemen. Mogen zij zich herinneren dat na zijn onafhankelijkheidsoorlog tegen de eerste Napoleon, Duitsland tien jaren lang hulpeloos aan de voeten van de tsaar lag.
De Engelse arbeidersklasse reikt de Franse, evenals de Duitse arbeiders, broederlijk de hand. Zij is vast overtuigd dat, hoe ook het einde van deze afschuwelijke oorlog moge zijn, het verbond van de arbeiders van alle landen ten slotte de oorlog zal uitroeien. Terwijl het officiële Frankrijk en het officiële Duitsland zich in een broedermoordende strijd storten, zenden de arbeiders elkaar betuigingen van vrede en vriendschap. Dit enkele grote feit, zonder weerga in de geschiedenis van het verleden, opent het uitzicht op een helderder toekomst. Het bewijst dat, in tegenstelling tot de oude maatschappij met haar economische ellende en haar politieke verstandsverbijstering, een nieuwe maatschappij ontstaat, wier internationaal principe de vrede zal zijn, omdat bij iedere natie hetzelfde principe heerst: — de arbeid! De baanbreekster van deze nieuwe maatschappij is de Internationale Arbeidersassociatie.
Londen, 23 juli 1870