Hoewel het uit een zeker oogpunt dwaas is (daar het werk zelf iets te zeggen heeft) een stuk litteratuur, muziek of welke andere vorm van kunst ook door lange inleidingen te laten vergezeld gaan, kan het toch niet schaden vooraf ’n enkel woord te zeggen over deze teekeningen en schetsen om tot een betere appreciatie te komen van het werk van dezen kunstenaar.
Daar onze blik tegenwoordig gewend is aan geheel andere dingen, hetzij aan ’n voorbijgaande methode als pointillé (figuurlijk: beuzelarij) of neo-impressionisme, hetzij aan een eenigszins aan waanzin grenzend symbolisme, waarvan zéér veel een uitvloeisel is van onzen schijn-tijd, die vertegenwoordigd wordt door een legio navolgers en decadenten, zoowel in schilderkunst als in litteratuur, zullen wij ons voor het werk van dezen, geheel uit zich zelf voortgekomen, kunstenaar gevoelen evenals iemand, die uit een duizter vertrek op een onbekende plaats gezet wordt en in de eerste oogenblikken niet weet waar hij zich bevindt, maar wanneer hij langer op die plaats vertoeft, zal hij geleidelijk de dingen gaan onderscheiden.
[2]
De grondslag van deze teekeningen is innerlijke aandoening. Verre van uiterlijke, mooie lijnen, streeft deze schilder er naar het innerlijke van den mensch op te sporen. En daar al onze handelingen hun oorsprong vinden in aandoeningen, gevoelend en gadachten en deze zich het duidelijkst afspiegelen op het gelaat, geloof ik dat het juist daaraan is toe te schrijven, dat deze schilder het meest aangetrokken wordt door het menschelijk aangezicht. In hoeverre hij er in geslaagd is de aandoeningen van het menschelijk gelaat af te lezen en deze in zijn schetsen en teekeningen – die een voorstudie zijn voor een geheel individueele kunstuiting – op te teekenen, zal blijken uit deze tentoonstelling.
Ik voeg hier nog aan toe, dat herhaalde beschouwing ons meer en meer met dit werk zal doen vertrouwd worden.