Naar inhoud springen

Centraal blad voor Israëlieten in Nederland/Jaargang 45/Nummer 21/Mozes Mendelssohn

Uit Wikisource
‘Mozes Mendelssohn. Geboren 1729 – Overleden 1768’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit het Centraal blad voor Israëlieten in Nederland, [vrijdag] 26 juli 1929, De Joodsche Illustratie, p. 4-5. Publiek domein.
[ 4 ]

MOZES MENDELSSOHN.
Geboren 1729 — Overleden 1768.

De 18e eeuw kenmerkte zich door een geest van rationalisme en intensieve activiteit, een nieuwe renaissance ontstond. Oop op het Joodsche leven drukte deze eeuw haar stempel. Vernedering en afpersing deden haar invloed gelden in moreel, maar ook in intellectueel opzicht. De Jood was in elk opzicht in verdrukking. De slechte omstandigheden waaronder de Joden leefden was oorzaak, dat de geestelijke ontwikkeling bij de Joden tot schier op het nulpunt gedaald was. En niettegenstaande dat, smeulde de vonk van het verlangen naar kennis en wetenschap in de harten van velen. Als een verlosser kwam Mozes Mendelssohn naar voren, om den Joden hun zelf-respect, hun zelfvertrouwen weer te geven.
Mendelssohn werd in Dessau (Duitschland) in 1729 geboren; man zonder vermogen, ontzegde de vader zich nog het meest noodige om zijn jongen een goede, Joodsche opvoeding te verschaffen. Reeds jong toonde hij een bijzonderen aanleg, een fijnen geest en een groot bewonderaar van Maimonides.
Op 14-jarigen leeftijd toog hij naar Berlijn, waar toen de Joden maar in uiterst zeldzame gevallen werden geduld. In die dagen stond Berlijn in het teeken van groeiend intellectueel leven. Mendelssohn leerde de Duitsche taal met een zeldzaam gemak.
In 1754 ontmoette Mendelssohn, Gotthold Lessing, den onvolprezen Duitschen criticus en dramaturg, een van de grootste liberale geesten van de 18e eeuw. Er ontstond een innige vriendschapsband.
In 1749 zag Lessing’s „De Joden” het licht. Het was een werk dat verdraagzaamheid predikte, het deed de bijzondere hoedanigheden van den Jood er in uitkomen en hekelde de bigotterie van den Protestant. „Nathan de Wijze”, het meesterwerk van Lessing, is ongetwijfeld ontstaan rond den persoon van Mendelssohn.
Mendelssohn’s werk over de phylosophie (1755) werd de basis voor aesthetische critiek in Duitschland. Hij critiseerde zelfs de verzen van Keizer Frederik den Grooten.
Mendelssohn werd een nationale figuur, zijn hooge ontwikkeling, zijn keurig proza, stelde hem in staat den eersten prijs, in een prijsvraag omtrent een metaphysisch onderwerp, uitgeschreven door de Berlijnsche universiteit, te bemachtigen. Des te grooter was zijn succes, waar een man als Kant mee[ 5 ][d]ong. Spoedig werd hem het voorrecht van „Schutz-Jude” [v]erleend.
In 1767 schreef hij zijn Phaedo, een discours over de on[st]erfelijkheid. In 1783 gaf hij een vertaling van de Penta[te]uch.
Zijn huis was een ware tempel van den geest. Zijne lieve [v]rouw Vromet Guggenheim stond hem trouw ter zijde en was [i]n zijn salon het middelpunt van de geestige conversatie.
In 1768, juist even vóór de Fransche revolutie, die het volk, zijn volk, waarvoor hij zoo onvermoeid gestreden had, de emancipatie zou schenken, overleed Mozes Mendelssohn. Zijn geest heeft doorgewerkt, zijn vruchtbare pen, zijn rijke gaven des geestes hebben het nageslacht een schat van wetenschappelijke lectuur gelaten, die zijn nagedachtenis onsterfelijk heeft gemaakt.