De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 5/De laatste oogenblikken van keizer Maximiliaan van Mexiko
← De wereldtentoonstelling van Parijs | De laatste oogenblikken van keizer Maximiliaan van Mexiko (1867) door onbekend auteur
De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 5 (1867), p. 38. |
Goudmijnen in Australië → |
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts). |
DE LAATSTE OOGENBLIKKEN
VAN
KEIZER MAXIMILIAAN VAN MEXIKO.
Geheel Europa, of liever de geheele wereld vernam met verontwaardiging den moord, gepleegd op den telg van het edele huis van Habsburg, op wiens hoofd de Mexikaansche keizerskroon geplaatst was. Elke tijding, elke bijzonderheid werd gretig door het belangstellend Europeesch publiek opgevangen en
verspreid. De dagbladen haalden bijzonderheden over 's keizers teregtstelling aan, die naderhand bleken onwaarheden te bevatten en soms geheel bloote verzinselen waren. De Pall Mall Gazette, een Engelsch blad, bevat echter de volgende bijzonderheden, bijeenverzameld uit de getuigenissen van Tudos, 's keizers getrouwen Hongaarschen lijfknecht, die een ooggetuige van het bloedig tafereel was; de waarheid er van is — als men het blad mag gelooven — gewaarborgd door den priester, die Maximiliaan in zijn laatsten stond vergezelde, en den bevelvoerenden officier van de gevangenis.
„Het was omstreeks 7 uur in don ochtend van den 19en Junij, toen zijne Majesteit de kamer verliet, waarin hij in het klooster van de Capucijnen was opgesloten geweest, vergezeld door twee Mexikaansche priesters van Queretaro, een sergeant en de wacht. Drie koetsen stonden voor de gevangenen gereed. De Keizer stapte met de twee priesters in de eerste, en Miramon en Mejia namen in de beide anderen plaats. 's Keizers gelaat was bleek maar kalm. De optogt werd door dertig rifleros geopend; daarop volgden de drie rijtuigen en verder vijftien tiradores, vier bataljons voetvolk en twee eskadrons ruiterij. Zij rigtten hunnen togt langzaam naar de Cerro de la Campana, de plaats, waar de Keizer zich op den 15 Mei aan zijne vijanden had overgeleverd. Onderweg toonde het volk luide zijne sympathie en verontwaardiging. Geen enkel man van de hoogere klasse vertoonde zich. De menigte bestond uit arme Indianen en uit dames, die, het rijtuig volgende, onbevreesd hunne deelneming toonden. De keizer erkende deze demonstratie en boog naar beide zijden, zooals zijne gewoonte was.
„Toen zij aan den voet van den Cerro aangekomen waren, stond het rijtuig stil, en daar het portier klemde, moest de keizer er door het raam uitklimmen en werd in de armen van zijn trouwen dienaar Tudos opgevangen. Hij zeide hem: „Denkt gij inderdaad, dat men mij zal gaan dooden?” Tudos antwoordde: „Neen, nu zelfs kan ik het niet gelooven.” De keizer moest toen ongeveer honderd passen verder den heuvel opgaan, waar het kruidmagazijn gedurende de belegering gevestigd was. De officier, die het kommando had bij de uitvoering van het doodvonnis, was de generaal Diaz (niet Porfirio Diaz); de kapitein, die het vuren kommandeerde, was Don Simon Montemayor. Voor de executie van ieder der gevangenen waren vier soldaten en een in reserve bestemd; zij werden op vijftig passen afstands van de slagtoffers geplaatst, en deze stonden drie passen van elkander, namelijk de keizer regts, Miramon in het midden en Mejia links, allen met het aangezigt naar Queretaro gekeerd.
Toen alles gereed was, nam de Keizer den hoed af en gaf dien aan Tudos met verzoek dien aan zijn vader te overhandigen, als den laatsten, dien hij gedragen had; hij droogde zijn aangezigt met zijn zakdoek af (dien dag was het zeer heet) en gaf ook dien doek aan zijn dienaar met verzoek dien aan de keizerin te geven, zoo zij nog leefde, of anders aan zijne moeder. Achter de gevangenen, hooger op den heuvel, stond het volk, bijna allen arme Indianen. Z. M. gaf aan elken soldaat, die op hem vuren moest, eene once goud (bijna 40 gulden ned.) en verzocht hen goed te mikken en niet naar zijn hoofd te schieten, en zich vervolgens naar de omstanders keerende, zeide hij in het Spaansch: Perdoro a todos, y pido que todos me perdonen. Desco yue Ia sangre mea, que se va a derrimar, sea para el bien de este pais. Vive Mejico! Viva la Yndepencia! (Ik vergeef aan allen, zooals ik allen smeek mij te vergeven. Moge mijn bloed, dat aanstonds zal gestort worden, tot welzijn van dit land strekken! Leve Mexiko! Leve zijne onafhankelijkheid!)
Maximiliaan legde toen zijne hand op de borst, om de soldaten aan te wijzen waar zij moesten vuren, en spreidde zijne armen uit om de schoten te ontvangen. Hij sloeg zijne blikken ten hemel en zonk langzaam in eene zittende houding ineen. Alle vier de kogels hadden hem getroffen; drie er van drongen door zijn jas in zijne linkerzijde, en een hooger op in de regterborst. Hij bewoog zijne oogen en zijn arm en wendde zijn blik naar Tudos, die slechts drie passen van hem stond, alsof hij wilde spreken, maar hij kon geen woord uiten. Een der priesters besproeide hem met wijwater. De vijfde in reserve gebleven soldaat trad nu toe en gaf hem den vijfden kogel, die slechts de longen aan de regterzijde trof. De keizer trok in zijn doodstrijd aan zijn kleed, alsof hij het openen wilde, en scheurde het bij het vijfde knoopsgat open. Nog bewoog hij zich, zoodat een andere soldaat moest naderen, wiens schot echter het doel miste. Generaal Diaz kwam te paard aan en beval hun zich te haasten en er een einde aan te maken; nu kwam er een soldaat en trok den haan over maar miste andermaal. Er waren op dat oogenblik geen soldaten meer met geladen geweren, en eenige voor den keizer smartelijke minuten gingen verloren. Een achtste soldaat vuurde toen à bout-portant; het schot trof het hart des keizers, en maakte een einde aan zijn lijden. Hij sprong stuiptrekkende op, gaf een snik en viel achterover dood neder. Zijne kleeding had vuur gevat, en Tudos moest die met water blusschen.
„Vier Cargadores bragten toen een ruwe kist aan, die te kort voor het lijk was, dat er evenwel ingeduwd werd; met de beenen over den rand hangende, werd het naar Queretaro vervoerd, door geen enkel beambte vergezeld; het werd evenwel door een groot aantal arme Indianen gevolgd, die luidop weenden. Elke druppel bloeds, die op den grond zijpelde, werd gretig door de zakdoeken van die arme lieden opgevangen. Mejia stierf eerst na den keizer; zeven kogels waren noodig geweest om hem te dooden. Miramon was de oenige van de drie, die onmiddelijk stierf. Op alle drie werd op hetzelfde oogenblik gevuurd. Het was de uitdrukkeliike wensch van den Keizer dat, ingeval zij veroordeeld wierden, zij alle drie te zamen zouden teregt gesteld worden."