De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 5/Goudmijnen in Australië
← De laatste oogenblikken van keizer Maximiliaan van Mexiko | Goudmijnen in Australië (1867) door onbekend auteur
De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 5 (1867), p. 39. |
Het oordeel Gods over een vervolger der kerk → |
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts). |
DE GOUDMIJNEN IN AUSTRALIE.
Toen een Engelschman, sir Muschison, in 1844 de analogische overeenkomst ontdekte, die er bestaat tussehen de Australische en de Uralische bergen, welke laatsten zich bevinden in het Oosten van Rusland, aarzelde hij niet te beweren, dat de eerste, zoowel als de laatsten goud moesten bevatten. Zeven jaren later in 1851 werd de juistheid zijner meening bevestigd, toen zekere Kargreave, die in Californië in de mijnen had gewerkt, eene bedding vond, die eene aanmerkelijke hoeveelheid gouds in zich verborg. De tijding hiervan verspreidde zich met eene onbegrijpelijke snelheid en bragt eene menigte fortuinzoekers in koortsachtige opgewondenheid; het gevolg van een en ander was dat reeds in het volgende jaar zes en twintig mijnen geëxploiteerd werden zoowel in de zuidelijke kolonie van Nieuw Galles als in die van Victoria.
In deze twee Australische koloniën heeft men tot heden de rijkste mijnen ontdekt; die van Victoria vooral overtreffen in de opbrengst van goud de beroemdste mijnen van Californië; sedert 1851 is hun getal onophoudelijk toegenomen. Sommige goudzoekers wendden zich westwaarts en onderzochten de Australische Alpen met het gevolg, dat er mijnen geopend werden, die weldra aanmerkelijke hoeveelheden gouds opleverden; de voornaamste daarvan zijn die, welke het meer Oureo omringen, die van den berg Gibbon, van de bronnen van de Mitta — Mitta en van de oevers van de Ovens; een grooter getal begaf zich naar de in het westen gelegen Pijreneën en de Grampiaansche bergen. De beroemdste en uitgestrektste mijnen, die men thans in die streken aantreft, zijn die, waarvan de berg Alexander het middelpunt uitmaakt, en welke zich uitstrekken tusschen de bronnen en langs de oevers van den Camparpé en den Loddon. Nog vindt men belangrijke mijnen nabij de bronnen van den IJanowee of Lea, van de Avoca en in den berg Freeth.
Twee of drie jaren geleden heeft men eene streek gevonden, die welligt meer bevatte dan de overige te zamen, namelijk te Woodspoint in Victoria. Ongelukkig was die streek bijna ontoegankelijk. Naauwelljks honderd mijlen is Woodspoint van Melbourne verwijderd; nadat men een driemaal langeren weg van af de laatste stad had afgelegd, bevond men zich slechts te Jameston aan den Goulburn, en hier beletten allerlei rnoeijelijkheden den reizigers hunnen togt te vervolgen. Het vervoer van de allernoodzakelijkste gereedschappen ter exploitatie was onmogelijk door maagdelijke wouden, die elkander op de bergruggen opvolgden tot op vier à vijf duizend voeten boven de oppervlakte der zee.
Nu kwam de Engelsche regering op het denkbeeld eene premie van 500 pd. st. uit te loven voor hem, die den kortsten weg van Melbourne naar Woodspoint zou weten op te sporen.
Aanstonds vormden zich zes gezelschappen om de zaak te beproeven. Een hunner, uit Duitschers zamengesteld, onder het bestuur van George Theodoor Rick behaalde de premie door een weg te vinden, die slechts honderd en tien mijlen lang was; het goevernement besloot evenwel, in aanmerking nemende dat al de gezelschappen denzelfden ijver hadden getoond, den prijs onder hen gelijkelijk te verdeelen. In de rigting, door de onderzoekers aangewezen, is de Engelsche kolonie begonnen een weg aan te leggen, die den naam zal dragen van Ricks Track; het niet zeer groote gedeelte, dat er reeds van voltooid is, heeft aanzienlijke sommen verslonden.
Binnen weinig tijds verrees langs den Ricks Track een aanzienlijk dorp, dat Ternshau genoemd werd; het is gelegen op ongeveer 49 mijlen afstands van Malbourne in eene streek, die zich kenmerkt door den weelderigsten plantengroei; het strekt zich uit langs den zoom van een groot bosch, dat door den Watt doorsneden wordt; de huizen, aan beide zijden van den weg verspreid, worden volgens de gewoonte des lands beschut en beschaduwd door boomen van 100 à 150 voet. Voor een paar jaren zou men het eene onmogelijkheid genoemd hebben op die plaats een huis te bouwen, en thans verheffen er zich talrijke en welingerigte hotels, waar de postwagens dagelijks reizigers brengen, die zich naar Woodspoint begeven om er fortuin te maken of er van wederkeeren, voorzien van eene aardige hoeveelheid stofgoud.