De Maasbode/Jaargang 49/Nummer 15079/Avondblad/De Roermondsche Kunstvereeniging naar St. Odiliënberg en zijn kerk

Uit Wikisource
De Roermondsche Kunstvereeniging naar St. Odiliënberg en zijn kerk
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 30 mei 1917
Titel De Roermondsche Kunstvereeniging naar St. Odiliënberg en zijn kerk
Krant De Maasbode
Jg, nr 49, 15079
Editie, pg [Dag], eerste blad, 2-3
Opmerkingen Willibrord vermeld als Willebrord, Reginald Cools als Cools, Joannes Paredis als Paredis
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[2]


[...]


DE ROERMONDSCHE KUNSTVEREENIGING NAAR St. ODILIENBERG EN ZIJN KERK.

      De onlangs opgerichte Roermondsche Kunstvereening neemt haar taak serieus op. Onmiddellijk heeft zij een programma opgesteld en in uitvoering genomen, waarvan de twee volgende punten ons worden medegedeeld:
      1e. Gezamelijk bezichtigen der monumentale Kerk van Sint Odiliënberg, onder voorlichting van den Z.Eerw. heer Pastoor Ruijten op Zondag 17 Juni a.s.;
      2e. Het houden eener groote tentoonstelling in den nazomer.
      Met het oog op de bezichtiging van het bijzonder merkwaardige kerkelijke bouwwerk te Sint Odiliënberg heeft het bestuur der R. K. een blaadje doen drukken met bijzonderheden over de plaats en de kerk.
      St. Odiliënberg bij Roermond op den linkeroever der Roer gelegen, bevait behalve het dorp de gehuchten Lerop, Reutje en Paarlo.
      Oorspronkelijk was de naam Berg of St. Petersberg, door het klooster van St. Peter, dat op den berg stond.
      Van de 16e eeuw verandert de naam in Udelenberg, Udelberg, Odelenberghe, Ulenberg. Men wil den naam afleiden van de ligging, in een moerassige streek, of wel van het Limburgsche Ules of pot, ook wel van Ulen of knotwilgen. Eerst van af 1476, nadat de kanunniken van het H. Graf zich dáár gevestigd hadden, spreekt men van Sint Odiliënberg (Mons Sanctae Odiliae).
      Weinige plaatsen in den omtrek der stad hebben eene zoo ver terugloopende, bekende geschiedenis, als St. Odiliënberg.
      De berg, waarop zich de monumentale kerk verheft, was in de 8ste eeuw verlaten, omgeven door bosschen, waarin de grondslagen verseholen lagen van een heidensch altaar, waarover een christelijke bidplaats gebouwd was; want men vond op het voetstuk eener kerkzuil zelfs een Romeinsch opschrift. In den berg lagen Romeinsche vazen, in de muren der kerk Romeinsche pannen.
      Tot de achtste eeuw blijft de geschiedenis in het duister. Wij zullen trachten van dien tijd af de geschiedeniis in korte trekken te volgen: In de Maasgouw waren als Angelsaksische geloofsverkondigers werkzaam: Wiro, Plechhelmus, Suitbertus, Willebrord en de diaconus Otger.
      Willebrord werd eerste bisschop van Utrecht en was ook de eerste abt van het in 711 te Susteren gestichte klooster.
      Wiro, bisschop, Plechhelmus, bisschop en Otger, diaconus gingen naar Rome, kregen van Paus Sergius (680–714) de opdracht in het vroegere Gallie te prediken en ontvingen van Pepijn verlof het evangelie in zijne Landen to verkondigen; zij werkten ook in Overijssel en Friesland. (Zie Habets blz. 231). Na een werkzaam leven hadden zij behoefte aan rust, vestigden zich op den St. Petrusberg, nu St. Odiliënberg. Pepijn bezocht hen telken jare. De Pepinusbrug, onder Echt en hare sage herinneren daaraan. Plechhelmus oud geworden stierf op den St. Petersberg. Bij de besproken latere vestiging der predikers was er al eene kapel. (Willemsen St. Od.berg bl. 50). Waarschijnlijk deed Pepijn er een kerk en huis bouwen (Smet I bl. 315).
      Toen in 722 de bisschopszetel van Maastricht naar Luik verplaatst werd, kwam Berg onder Luik, dus ook onder den aartsbisschop van Keulen In 858 schonk Lotharius II het klooster Berch aan de Roer aan Hungerus, bisschop van Utrecht om er met zijn Kanunniken voor de Noormannen heen te vluchten, (Hoet, Oirkonden no. 48).
      In het verdrag van Meersen van 870 wordt het vermeld, ook al in 943, toen de Utrechtsche bisschop Balderic het overdraagt aan Rainer en zijn zoons met 65 dienstplichtige hoeven en 383 lijfeigenen onder Roer, Lerop, Linne, Vlodrop, Asselt, Melick, enz.
      Het had dus een groot grondgebied; in 1057 ziet de Utrechtsche bisschop van alle rechten op Berg af. De invloed van den Utrechtschen bisschop verminderde zeer na het Concilie van Worms (Blok I blz. 213), de graaf van Gelre kwam omhoog, en Oppergelre ontstond op de puinhoopen van het Stift van St. Odiliënberg (Eversen en Mulleners, blz. 419).
      In 1344 was ook de geestelijke macht over Sint Odiliënberg voor de Utrechtsche bisschoppen geheel te niet gegaan, want toen gaf de bissschop van Luik als bisschip verlof tot oprichting der parochie Odiliënberg en Linne, en in 1356 spreken de Kanunniken van den Luiker bisschop als „dominus noster” onze heer (Zie Cartularium I fol. 64 en Willemsen Oorkonden 22).
      Het Klooster werd in de Geldersche oorlogen zwaar geteisterd en in 1361 verplaatste het Kapittel zich naar Roermond, nam kerkenvaten, altaren, boeken en klokken mede. Het vestigde zich in de H. Geestkerk in de Munsterstraat. Het Kapittel bezat dus nog de ruïnen en den berg to Sint Odiliënberg.
      Jan van Abroeck verkreeg deze van het Kapittel en trad in de Orde van het H. Graf, herstelde Kerk en Klooster, waarmede hij ongeveer 1345 gereed was.
      Hij werd prior en pastoor. Van uit Sint Odiliënberg werden vele kloosters der orde gesticht. Kinrode, Nieuwstad, Xhavée, Maeseijck, H. Kruis of Cruts, Venlo, Uden, Henegouwen. In den opstand tegen Spanje werd het Klooster vernietigd, den Kerk beroofd. In 1637 was de Kerk weer een bouwval gelijk; een toren was omgevallen, dak, altaren, vensters vernield. In 1639 kocht het Roer-


[3]


[...]


mondsche Kapittel, in afwachting van betere dagende overblijfselen.
      In 1679 onderzocht de Bisschop Cools den toestand.
      Van 1680–1686 werd de kerk hersteld. Maar deze herstelling was een verkleinen der kerk. De zijpaden en de kruisbeuken bleven er slechts gedeeltelijk, want men had er een woning door een muur gescheiden voor den pastoor afgenomen.
      De toestand bleef altijd een noodtoestand; onder wijlen bisschop Paredis herstelde pastoor Willemsen met al zijn ijver, kennis en voortvarendheid, gesteund door Rijks- en Provinciale subsidie de oude kerk in haar vollen luister.
      Het geheel is prachtig gelegen en een zeldzaam monument uit die vervlogen tijden.
      De kerk heeft den latijnechen kruisvorm, wordt door twee rijen pijlers in drie sohepen verdeeld, die drie absiden uitloopen.
      Twee ambonen staan in het middenschip, voor het middenschip rechts en links; daarachter in het choor liggen de opgangen naar de slanke torens.
      Het midden- en dwarsschip is met een vlakke, houten zoldering afgedekt. Geen bloem of rankornamenten worden gevonden, alles is eenvoudig.
      De kerk is uit Kunrader zandsteen, de onderste deelen van koor en torens uit ijzerhoudenden natuursteen opgetrokken. Bij het herstellen vond men gedeelten van den vloer, de grondslagen der ambones, een graf, twee trappen, het altaarfondament, een der ornamenten droeg reliefbeelden der apostelen Jacobus en Joannes. Uit al deze resten kon men vrij nauwkeurig de kerk in haar ouden toestand herstellen. Uit de geheele constructie blijkt, dat de kerk door een kundig bouwmeester ontworpen en uitgevoerd is.
      Romeinsch opschrift op de twee deelen van een Kapiteel:

      Matrones RuROJN... JABUS ner VJANUS...
      JaNUA rius PRJMUS JaNUARJNJ v. s. l. m.

      Merkwaardigheden der Kerk: bouworde, zoldering, altaar, ambones, oude doopvont, piscina, vloer, beeld der H. Maagd, Christusbeeld, H. Olievaten, Beschildering.