Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift/Jaargang 40/Deel 80/Een Jheronymus Bosch bij R. W. P. de Vries

Uit Wikisource
‘Een Jheronymus Bosch bij R. W. P. de Vries’ door A. Stheeman
Afkomstig uit Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, jrg. 40, deel 80 ([september] 1930), p. 284-286 met afb. op plaat LXIV. Publiek domein in de EU.
[ 284 ]

EEN JHERONYMUS BOSCH BIJ R. W. P. DE VRIES.

 „Christus’ gevangenneming in den tuin van Ghetsemané”. Zijn éénig bekende voorstelling van dit onderwerp, in Fransch bezit pas opgedoken uit de vergetelheid en de onbekendheid. Veel van Bosch’ werk is — laat ons hopen — verdwenen. Dan is er altijd de mogelijkheid van hervinding, zooals bij dit werk. Veel is ook, helaas, verongelukt tijdens den beelden­storm, en veel eveneens door de ondeugdelijkheid van het dikwijls door hem gebruikte materiaal, want hij was bekend om schilderwerk in lijmverf op doek, (geen linnen), dat verweerd is. Wij kunnen dus zeker zijn, dat er minder van hem op den duur te voorschijn zal komen dan b.v. van Rembrandt, van wien eene langzamerhand verdacht wordende hoeveel­heid wordt „ontdekt”.
 In het „genre” van dit stuk (groepeering van borststukken, aan allen kant nauw door de lijst omsloten) is thans van Bosch eene kleine serie bekend: eene Kruisdraging, een Christus voor Pilatus, twee Doornen­kroningen of Bespottingen. Aannemelijk is, gezien zijn aanleg en zijne [ 285 ]voorliefde, dat hij ze bij dozijnen heeft gemaakt. In de weinige, die bekend zijn, zal men geen twee koppen vinden, waarvan de ééne eene herhaling kan worden genoemd van den andere; elk werk is in al zijne koppen telkens weer eene geheel nieuwe schepping. Het is geen bewijs van phantasie (die uitte hij op andere wijze, in wat men in zijn tijd „wonderlijke vindingen” noemde), maar wel een bewijs van eene steeds levend blijvende belangstel­ling in het „leven”, waarvan de menschelijke physionomie de culminatie is.
 De onjuiste opmerking is gemaakt, dat de gezichten van den gemeenen man met zijne lage en harde instincten aan Bosch als karakteristiek beter gelukten dan die van den edelman, den geletterde of den geestelijk aan­gelegde of den ontroerde; kortom, dat de weergave van de ruwe gevoelens hem beter afging dan die van de edele gevoelens.
 De Bruid op de Bruiloft van Kanaä (het bekende jeugdwerk in de coll. Koenigs te Haarlem) heeft het zacht-schuchtere en edele van de maagd, aan wie het groote geluk ten deel is gevallen. De Madonna in het Prado heeft de zacht-lijdende moederliefde, halfdroomend na lange nachtwaak. De H. Agnes op hetzelfde stuk heeft eene bijna gelijke expressie en de donateur heeft den geestelijken hoogen ernst, dien men op Bosch’ zelf­portret vindt (in den Recueil d’Arras), welk portret, met de oogen van da Vinci’s zelfportret, voor een da Vinci niet onderdoet in adel. De koppen op de Geboorte met de aanbidding der herders, in Keulen, hebben in de magere gezichten den ernst van menschen, die veel waardig gedragen leed hebben doorstaan. Zijn Christuskop op het hier te bespreken werk heeft de edele gelatenheid van het godsdienstige slachtoffer. De H. Veronica op de Kruisdraging te Gent heeft het sphinx-achtige, dat boven goed en slecht is verheven. De Vagebond op den buitenvleugel van den Hooiwagen in het Escuriaal, en de Verloren Zoon uit de Coll. Figdor te Weenen, ongetwijfeld zelfportretten, zijn zeker niet edel te noemen als gezichts­vorm, maar aan de expressie ontbreekt het edele niet.
 Zijne koppen hebben positiever, scherper uitdrukking dan die van Brueghel, die meestal neutraler is, soms, zooals in de Blinden te Napels en in den kop van de Oude Vrouw uit Weenen (op de Antw. Exp.), tragischer. Bosch was een niet minder gevoelig waarnemer, maar de tragiek was voor hem een gesloten boek. Het is het eenige, dat buiten zijne spheer lag. Als scepticus ontbrak hem het gevoel voor het tragische, zooals dat ook aan da Vinci, den grootsten Renaissancist-humanist, vreemd was. Maar beide kanten van het menschelijke waren hem toegankelijk.
 Het is een merkwaardig en onbegrijpelijk verschijnsel, dat Bosch het monopolie heeft gehad van de soort voorstellingen, waartoe dit paneel, (door het Rijks Mus. aangekocht) behoort. Noch vóór, noch na hem zijn zulke koppen-composities gemaakt. [ 286 ]
 Als inhoud (de dramatiek) zijn deze werken van Bosch te beschouwen als eene voortzetting van R. v. d. Weyden (Kruisafname, Escuriaal) en vinden zij een vervolg bij Q. Matsys en M. v. Roemerswaele in hunne vaak herhaalde voorstelling van den Bankier (of den Vrek) en zijne vrouw, en een slot bij de Italianiseerende 16de eeuwers in hunnen theatralen kindermoord.
 Bosch’ dramatiek heeft een zonderling cachet; te verklaren uit de religieuze mysteriespelen, jaarlijks vóór de kerk vertoond door niet-beroepsspelers, die het er wat dik op zullen hebben gelegd, om sterken indruk op het volk te maken. De koppen bemoeien zich niet met den Christus, maar leveren tooneelspel tegenover den beschouwer. Uit Romaansch kunst-oogpunt mag Bosch’ vertolking te veroordeelen zijn, er is naast de Romaansche opvatting nog eene andere als waarheid mogelijk. Het is de eeuwige strijd tusschen deze twee polen, de zuidelijke en de noordelijke, de Romaansche en de Germaansche, tusschen idealisme en. realisme; ook tusschen eenheid (synthese) en afzonderlijkheid (analyse).
 Van de genoemde werken is deze Gevangenneming in compositie de minste, waaruit de gevolgtrekking mag worden gemaakt, dat het zijn vroegste schepping is in dit genre.
 De compositie is niet origineel, niet „verwerkt”, en de verklaring is misschien te vinden in de overeenkomst met eene penteekening, Bespotting van Christus, van een anonymus uit de Augsburgsche School van ong. 1440 (Britsch Mus.).

A. Stheeman.
[ plaat LXIV ]
 
LXIV
JHERONYMUS BOSCH. CHRISTUS’ GEVANGENNEMING IN DEN TUIN VAN GETHSEMANÉ.