Handvest van de Verenigde Naties/Hoofdstuk XVI

Uit Wikisource
   Handvest van de Verenigde Naties   
Preambule · Hoofdstuk I Doelstellingen en beginselen · Hoofdstuk II Lidmaatschap · Hoofdstuk III Organen · Hoofdstuk IV Algemene Vergadering · Hoofdstuk V Veiligheidsraad · Hoofdstuk VI Vreedzame regeling van geschillen · Hoofdstuk VII Optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie · Hoofdstuk VIII Regionale akkoorden · Hoofdstuk IX Internationale economische en sociale samenwerking · Hoofdstuk X Economische en Sociale Raad · Hoofdstuk XI Verklaring betreffende niet-zelfbesturende gebieden · Hoofdstuk XII Internationaal trustschapsstelsel · Hoofdstuk XIII De Trustschapsraad · Hoofdstuk XIV Internationaal Gerechtshof · Hoofdstuk XV Het Secretariaat · Hoofdstuk XVI Diverse bepalingen · Hoofdstuk XVII Overgangsregelingen inzake veiligheid · Hoofdstuk XVIII Amendementen · Hoofdstuk XIX Bekrachtiging en ondertekening

Hoofdstuk XVI

Diverse bepalingen

Artikel 102

1. Elk verdrag en elke internationale overeenkomst, gesloten door een Lid van de Verenigde Naties nadat dit Handvest in werking is getreden, wordt zo spoedig mogelijk geregistreerd bij en gepubliceerd door het Secretariaat.

2. Een partij bij zulk een verdrag of een internationale overeenkomst, die niet is geregistreerd overeenkomstig het in het eerste lid van dit artikel bepaalde, mag zich niet tegenover enig orgaan van de Verenigde Naties op dat verdrag of die overeenkomst beroepen.

Artikel 103

In geval van strijdigheid tussen de verplichtingen van de Leden van de Verenigde Naties krachtens dit Handvest en hun verplichtingen krachtens andere internationale overeenkomsten, hebben hun verplichtingen krachtens dit Handvest voorrang.

Artikel 104

De Organisatie geniet op het grondgebied van elk van haar Leden de handelingsbevoegdheid die nodig kan zijn voor de uitoefening van haar functies en de verwezenlijking van haar doelstellingen.

Artikel 105

1. De Organisatie geniet op het grondgebied van elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar doelstellingen.

2. Vertegenwoordigers van de Leden van de Verenigde Naties alsmede functionarissen van de Organisatie genieten eveneens de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijke uitoefening van hun functies in verband met de Organisatie.

3. De Algemene Vergadering kan aanbevelingen doen met het oog op de vaststelling der bijzonderheden van de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel, of kan aan de Leden van de Verenigde Naties overeenkomsten tot dit doel voorstellen.