Naar inhoud springen

Het Vaderland/Jaargang 12/Nummer 218/Spinoza

Uit Wikisource
‘Spinoza’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Het Vaderland, woensdag 15 september 1880, [eerste blad], [p. 2]. Publiek domein.
[ eerste blad, 2 ]

Spinoza.



Heden werd met eenvoudige plechtigheid het standbeeld onthuld van den grooten wijsgeer en denker, op wiens bezit — in 1633 te Amsterdam geboren stierf hij op 21 Febr. 1677 hier ter stede — zijn tijdgenooten weinig prijs stelden, maar die door het nageslacht, door heel de beschaafde wereld in onze dagen, om zijn levensdoel en zedenleer als een der edelste baanbrekers op ’t gebied van het vrije denken, als een der waardigste strijders tegen dwaling en vooroordeel wordt geroemd en met eere herdacht; van den man, van wien Ernest Renan verklaarde: »Il n’est plus aujoud’hui un esprit éclairé qui ne salue dans Spinoza l’homme qui eut à son heure la plus haute conscience du divin”; van Baruch (Benedictus) de Spinoza, wiens assche in de Nieuwe Kerk alhier begraven ligt en die zijn laatste levensjaren in een eenvoudige woning op de Paviljoensgracht doorbracht.
Niet ver van die woning had de plechtigheid plaats, in tegenwoordigheid van talrijke autoriteiten, Nederlanders en vreemdelingen. De stille buurt, die met het standbeeld is verrijkt, was door een dichten drom van nieuwsgierigen bezet. Om het nog voor ’t oog verborgen standbeeld was, door de goede zorgen van het Spinoza-comité, een muur getrokken, waarbinnen twee tribunes waren opgericht, versierd met tropeeën, waarin de vlaggen prijkten van al de natiën, die tot ’t oprichten van het standbeeld hebben bijgedragen.
Te twee uur ving de plechtigheid aan. De vertegenwoordiger van Z. K. H. Prins Alexander, Prins van Oranje, de kapt. ter zee Van Goens, jhr. Six, Minister van Binnenlandsche Zaken, onze Burgemeester en de Wethouders der gemeente, benevens verschillende raadsleden, de leden van het Spinoza-comité van hier en elders, verschillende mannen van Europeeschen naam, die voor de zaak hadden geijverd — we noemen slechts Berthold Auerbach, dr. K. V. Stoy, professor in de phylosophie aan de universiteit te Jena, Fred. Pollock, advocaat te Londen, professor Schaarschmidt uit Bonn, — en de vertegenwoordigers van verschillende groote bladen, als de »N. freie Presse” uit Weenen, de »République française” en de »Figaro” uit Parijs, het »Journ. de St. Pétersbourg”, »l’Etoile belge” uit Brussel en de »Illustrirte Zeitung” uit Leipzig, — hadden met tal van dames en heeren plaats genomen, toen de generaal Van Limburg Stirum, als lid van ’t comité, het woord nam.
Hij wilde alleen den feestredenaar voorstellen: Johan Van Vloten; of liever — want men kende hem — hij wilde wijzen op diens onvergankelijke titels om op deze plaats ’t woord te voeren. Hij herinnerde daartoe aan Van Vlotens werken over Spinoza, waarin hij getoond had diep in de leer van den grooten denker te zijn doorgedrongen, hem boven allen te kennen en te begrijpen. Van Vloten had daarenboven het eerst — in den 2n druk van zijn werk over Spinoza — vóor ruim vijf jaren het denkbeeld geopperd om een standbeeld voor den wijsgeer op te richten; Van Vloten had door een motto voor zijn »Levensbode” aan Spinoza te ontleenen, dezen de schoonste hulde gebracht; hij had door een zeer belangrijke geldelijke bijdrage en door het schenken van het beste portret van Spinoza aan het comité, zich de hoogste aanspraken verworven op waardeering en op de eer van als feestredenaar op te treden. Met ingenomenheid gaf dan ook graaf Van Limburg Stirum hem het woord.
Prof. dr. Van Vloten beklom de kleine estrade, voor hem opgericht, en ving zijn rede aan, die diepen indruk maakte, ook door de wijze, waarop de spreker telkens diep bewogen zich een traan uit ’t oog moest wisschen.
De feestredenaar zelf gaf aan zijn toespraak den titel van: »Spinoza, de blijde boodschapper der mondige menschheid”. Spreker richtte zich allereerst tot den »vertegenwoordiger van Neerlands Kroonprins, den nazaat van ’s lands grooten volks- en vrijheidsvorst, en zoon der Koninklijke vrouw, die zelve steeds zooveel warme belangstelling in deze voorgenomen hulde aan den dag lei.”
Van de toespraak zelf is moeilijk een geregeld verslag te geven; reeds de eigenaardige vorm der rede maakt dit ondoenlijk. Spr. begon met de tegenstelling van den haat tegen Spinoza in vroeger eeuwen, en ook thans nog wel, en het feest, dat heden hier werd gevierd, de onthulling van het standbeeld, waarvoor uit de Oude en Nieuwe wereld bijdragen toestroomden. Dat beeld werd niet opgericht om Spinoza’s wil, maar ter wille van hen, die hem vereeren. Die tegenstelling verklaart zich uit den strijd tusschen het verouderd verleden en de wordende toekomst. Merkwaardig was ’t dat Spinoza werd geboren in het Geuzenland, een voorrecht; dat door hem zelven steeds op hoogen prijs werd gesteld. Door den vrijen dampkring, waarin hij ademde, bezield, volwrocht Spinoza zijn wijsbegeerte des levens en voltooide daarmee het beschavingswerk der halverwege postvattende hervorming; zijn doel was op onstoffelijk gebied elk zonder krukken te leeren loopen en uit eigen ongebrilde oogen rondkijken.
Daartoe wees de wijsgeer op ’s menschen rede, als de hoogste uiting der menschelijke beschaving; wanneer die rede den boventoon voert boven de onredelijke inblazingen van ’s menschen hartstocht, treedt liefde voor haat als maatschappelijke drijfveer en levensspil op. Weldoen en blij zijn was de kern van de zedenleer van Spinoza. Wilde men de zedelijke en maatschappelijke kern van Spinoza’s bespiegeling samenvatten in een korte kernspreuk, het zou die eener onverdoofde verstand- en liefdevolle werkkracht zijn.
Toen het omhulsel gevallen was en in vollen glans ’t gedenkteeken voor het oog der aanwezigen verscheen, ontblootten allen het hoofd en een eerbiedige uiting van ingenomenheid gaf zich lucht, terstond gevolgd door de luide jubelkreten der in den omtrek verzamelde volksmenigte.
Na een oogenblik zwijgens nam dr. Van Vloten nogmaals het woord. De kunstenaar heeft gezorgd, sprak hij, dat wie het bronzen beeld aanschouwt, zich ontegenzeglijk in dat beeld den mensch vertegenwoordigd ziet, die in zijn bescheiden woonvertrek aan die stille gracht zulke levenwekkende gedachten te boek stelde.
Na de overdracht van het beeld aan de gemeente, binnen wier muren men te voet en te paard het beeld van dien edelaardigen Geuzenprins en opstandeling ziet prijken, dat niet ophoudt van zelfstandigen volkszin en eendrachtige vaderlandsliefde te spreken, eindigde de heer Van Vloten:
Gelukkig land en volk, dat deze beelden voortdurend tot u spreken ziet! Met dien Prins is het kleine Nederland, vóor drie eeuwen, Europa ten voorbeeld geweest, het vooruitschrijdende op den weg der volksvrijheid in staat en kerk; moge ’t met dezen wijze thans het niet minder ten voorbeeld wezen op dien der verstands- en gemoedsveredeling buiten alle kerkbegrippen om! — Zoo kan het opnieuw het sprekend bewijs leveren, dat ook voor landen en volken zedelijke kracht en grootheid niet aan den omvang van stoffelijke grenzen gebonden, er in zijn blijde werking niet van afhankelijk is.
Hartelijke toejuichingen vielen den spreker ten deel.
Nadat hij de estrade had verlaten, trad onze burgemeester, jhr. mr. F. G. A. Gevers Deynoot, vooruit en sprak de leden van het comité ongeveer aldus toe:
Het was een schoone daad, Mijne Heeren, om in de Koninklijke residentie een standbeeld op te richten voor Spinoza, die hier heeft geleefd en gewerkt en die hier is gestorven en begraven.
De Residentie had aanspraak op dit standbeeld en Burgemeester en Wethouders waardeeren ’t hoog‚ dat de eigendom daarvan door U aan de gemeente wordt aangeboden. Met ingenomenheid nemen zij dat aanbod aan en zullen zij de noodige voorstellen aan dan Gemeenteraad doen om de overdracht in wettelijken vorm te doen plaats vinden.
Doch, reeds nu wensch ik u, Mijne Heeren, namens het Gemeentebestuur hulde en dank te brengen voor de moeite en zorgen, die gij hebt besteed aan de oprichting van het standbeeld, hetwelk, weest er van verzekerd, door ons op hoogen prijs wordt gesteld, omdat wij overtuigd zijn, dat het strekken zal tot versiering der Koninklijke Residentie.
Alle aanwezigen stemden — en terecht — hoorbaar met deze woorden van onzen burgervader in. Want inderdaad — het standbeeld, dat thans op de Paviljoensgracht tegenover de Stille Veerkade is verschenen, behoort tot de schoonste, waarop Den Haag roem mag dragen.
Spinoza is in zittende houding, in zijn oud-Hollandschen armstoel voorgesteld. Peinzend houdt hij de rechterhand met ’t potlood aan het geniale hoofd, waarlangs het lange haar golft‚ terwijl de linkerhand, op de knie rustende, eenige bladen papier vasthoudt.
Het prachtig beeld, in zuiver licht brons gegoten door de heeren Thiébaut frères te Parijs, is door een jeugdig kunstenaar, den beeldhouwer Frédéric Hexamèr, te Parijs ontworpen en gemodelleerd. Met volle recht bracht men hem heden — hij was onder de genoodigden — luide hulde voor zijn kunstwerk, hetwelk op een voetstuk van rood Zweedsch graniet, (ruim 1½ meter hoog) het eerste van dien aard en tot zoodanig doel in ons land gebezigd en door de firma Kessel en Röhl te Berlijn geleverd, op zeer voordeelige wijze uitkomt.
Noch het platform, waarop ’t granieten voetstuk steunt, noch het voetstuk zelf, is versierd; geen ornamenten of kernspreuken zijn aan ’t standbeeld aangebracht. Alleen de naam »Spinoza” prijkt aan de voorzijde van het monument, dat door een smaakvol bronzen hek — in de fabriek der firma L.J. Enthoven en Co. vervaardigd — is omgeven. Het geheel is ruim 3 meter hoog en maakt een verrassenden indruk.
Auerbach‚ op wiens verlangen vooral Spinoza in zittende houding is voorgesteld, was bijzonder met de uitvoering ingenomen. »Het beeld,” zoo zei hij ons, is vrij van »phrasen”, die men even goed in de beeldhouwkunst als in de letterkunde moet vermijden. Spinoza leeft daar werkelijk; men ziet er den denker in, niet den ziekelijken man, die niet staan kan‚ maar den wijsgeer, die bij de studie zich zet. Dat moest ’t zijn — en dat is het.”
Deze opvatting is volkomen juist.
Toen de plechtigheid met de korte rede van den burgemeester geëindigd was, werd het standbeeld door de genoodigden bezichtigd en bewonderd.
Er lag toen een lauwerkrans op het voetstuk; op de breede witzijden linten was met gulden letteren vermeld, dat deze ovatie »In Eherbiediger Huldigung” Spinoza was gebracht door »Die Kosmophilen-club zu Leipzig.”
Met een feestmaal der leden van het Spinoza—comité en der vreemde genoodigden, in het »Oranjehotel” te Scheveningen, is de plechtige onthulling hedenmiddag besloten.
Moge de stad onzer inwoning het heden haar geschonken standbeeld in eere houden en het woord bewaarheid worden‚ hetwelk Renan bij gelegenheid van den 200n jaardag van Spinoza’s dood sprak:
»Lui‚ de son pièdestal de granit, enseignera à tous la voie du bonheur qu’il a trouvée, et, dans les siècles, l’homme cultivé qui passera sur le Paviljoensgracht, dira en lui même: C’est d’ici peut-être que Dieu a été vu de plus près.”