Leeuwarder Courant/1832/Nummer 21/Berigten wegens Christ. Thomasius
| ‘Berigten wegens Christ. Thomasius’ door K. |
| Afkomstig uit de Leeuwarder Courant, dinsdag 13 maart 1832, [p. 2]. Publiek domein. |
BERIGTEN
wegens
CHRIST. THOMASIUS.
Christian Thomas – want zoodanig schreef hij, die van alle pedanterij vervreemd was, zonder latijnschen uitgang in us – werd te Leipzig geboren 12 Januarij 1655. Zijn Vader was Jacob Thomas, zijnde hoogleeraar en rektor der schole aldaar, een geleerd en braaf man, door Leibnitz zeer geëerd. Hij studeerde aldaar ta de wijsbegeerte, geschiedenis en regten, daarna te Frankfort aan den Oder. Na zijne bevordering in de regten deed hij eene geleerde reis naar Holland en zettede zich, bij zijne terugkomst als Advokaat te Leipzig neder, weldra wijdde hij zich, als privaat-docent, aan de akademische studiën.
Weldra werd hij door de regtzinnigen van nieuwigheid beschuldigd en ondervond alzoo het lot van elken zelfdenker.
Deze nieuwigheid bestond daarin, dat hij het regt der natuur verhief. Tot op dien tiid had zich de theologische school dat vak toegeëigend, en Thomas zelf betitelde zijn werk Goddelijke Regtsgeleerdheid. Hij zelf was eerst tegenstander van H. de Groot, die beweerde, dat het natuur-regt verpligtte, zelfs al was er geen God. Pufendorf was reeds verketterd. Alberti was de beroemde man. Deze stelde den stand der onschuld in het Paradijs tot grondslag van het regt der natuur. Grotius had beweerd, dat de eerste menschen meer geleken naar Barbaren, wier voorregt meer bestond in onkunde der ondeugd dan in kennis der deugd. Dit ontkende Thomas. Zoo mengde hij zich in de toenmalige geschillen b. v. of de vrouwen in den staat der onschuld aan de mannen onderdanig waren? — Of de kinders in dien staat wel gehoorzaamheid verschuldigd waren aan hunne ouders? — Of er wel een eigenlijke staat (respublica) bestond? — Of de uitwerpsels (encrementen) in dien staat een onaangenamen reuk hadden enz.?
Met dezen strijd verkreeg hij betere inzigten, zoodanig dat hij het Saksisch-Luthersch stelsel uit het Natuurregt en de Zedeleer, te gelijk met de uitspraken des O. T., als tot ons niet behoorende, verwierp! Zoo leerde hij, dat bloedschande, veelwijverij, zelfsmoord, echtelijke trouw, priesterlijke inzgening, uitwendige eeredienst enz. volgens stellige burgerlijke wetten alleen verboden en geboden waren. Volgens hem, behelsden de 10 Geboden geene loutere, noch volkomene Zedeleer. De moordenaar mogt niet gedood worden. De begraving in de kerken was strijdig met het natuurregt. De vrijheid des menschelijken verstands was heilig. De ketters behoorden niet ligchamelijk gestraft te worden. Men moest de gebreken in den Staat gispen, en de koninklijke heerschappij was niet van God afkomstig. Alle deze leerstukken hadden niets gemeens met de godgeleerdheid.
Uit loutere aangenomene beginselen redenerende, nam men vele gevallen uit het dadelijk leven op in theoretische leerboeken. Heumann had reeds beweerd, dat de toestand der Onderdanen in de Europeesche Staten veel gelukkiger was, dan die in Turkijen; doch de eerste moesten om waarlijk dat geluk te genieten, van dezelfde godsdienst zijn als de Landsheer. Thomas nam deze vraag, ontkennender wijze, in zijn natuurregt op, en oordeelde de zoogenaamde barbaarsche volken en derzelver slaven veel gelukkiger, dan bij ons, zelfs dan de Katholieken onder een protestantsch Vorst. Hij verdedigde daarom, even als voormaals Joh. Valer, de afschaffing van den eed in Spanje, om dat het geschil over het houden van beloften, volgens hem, ten onregte, voor een geestelijk gerigtshof getrokken en gevonnisd werd; zoo bleef hij tegenstander van het kanoniek regt, vooral ten opzigte van den zelfsmoord, de heerschappij der Vorsten, de verpligting, dat ieder misdadige zich zelf moest aanklagen, de tooverij enz., hetgeen de Papisten ten behoeve van de regtbank der Inquisitie hevig verdedigden.
In het laar 1689 huwde de laatste Hertog van Sachsenreiz (dezelfde, die eerst door zijn Broeder den Kardinaal von Reiz en door den Paus tot katholiek vervormd was, doch kort vóór zijn dood wederom Luthersch werd,) met de oudste Dochter van den Groot-Keurvorst, welke gereformeerd was. Dit wekte den regtzinnigen ijver. De theologische Fakulteit te Wittemberg, door Calovius beheerscht, schreef daarentegen aan het Ministerie te Berlijn, met aanmaning van alle Brandenburgers, dat zij liever hunne ambten zouden nederleggen, dan gehoorzamen aan het edikt van den Keurvorst, gegeven in 1664, dat Lutherschen en Gereformeerden elkander, althans op den predikstoel, niet zouden verketteren.[1] Thomas schreef tegen dezen geweldigen ijver, en dit bragt hem in kennis met het Hof te Berlin.
In het jaar 1690 toog Thomas, die om zijne ketterij Leipzig verlaten moest, naar Halle, te gelijk met Philipp Jacob Spener, die te Dresden beschimpt werd en met August Hermann Franke, die uit Erfurt werd weggejaagd. Te Halle vond Thomas ware rust, te midden van een aantal van 300 studenten uit den voornamen burgerstand alwaar hij op 23 Augustus eene twistrede hield wegens de duldzaamheid der Christenen, welke den grond legde tot deze Akademie. De Keurvorst, in het volgende jaar 1691, door Halle reizende, besefte het gewigt dezer zaak. Thomas werd naar Berlin ontboden, kreeg een geschenk van 200 dalers, vond bij zijne thuiskomst nog een geschenk van 500 dukaten, en een aantal geleerden in onderscheidene vakken werden aangesteld.
In dezen tijd viel ook het geschil over den Gregoriaanschen Almanak, dien de Keurvorst goedkeurde, doch sommige Gereformeerden als een antichristisch ding veroordeelden, Thomas verdedigde alhier wederom de regten van den Vorst, in wiens magt het, zijns inziens, stond om alle misbruiken weg te nemen, die de rust in den Staat verstoorden; waarom hij beweerde, dat Luther de hervorming slechts ten halve voltooid had, en dat het nog zaak was, in navolging van hem, de Latijnsche Gezangen, de duivelbezwering bij den Doop, de Biecht en het Biechtgeld af te schaffen, de kerkmuzijk te veranderen, de beelden in de kerk weg te nemen, de begrafenis-plegtigheden te doen ophouden; in één woord alles in beteren zin te wijzigen, dan men uit de Israëlitische wetgeving of uit het kanoniek regt gewoon was af te leiden. Hij was daarom echter geen voorstander van staatkundige tirannij, ofschoon hij het regt van gratie aan den Vorst wilde toestaan. Hij leerde daarentegen, dat de Vorst voor de openbare rust en veiligheid zorgen moest. Dezelve moest zich niet inlaten met de bekeering of hemelsche gelukzaligheid der menschen, zonder daarin te mogen beslissen. Alleenlijk vermogt hij de onlusten verhinderen, die uit de geschillen wegens Godgeleerde onderwerpen voortsproten.
Op gelijke wijze handhaafde hij de regten der zoogenoemde ketters of dwaalleeraars, die nimmer gestraft moesten worden, maar juist zeer nuttig waren om de waarheid te vinden, terwijl verschil van meeningen – en niet eenigheids des geloofs – daartoe medewerkte[2].
Even zoo bestreed hij de tooverij en het heksenwezen, in navolging van den Frieschen Balthazar Becker, ofschoon deze allen invloed des duivels ontkende. Karpzovius beweerde het bestaan der tooverij. Spizel riep alle Mogendheden tegen dezelve in het harnas, als zijnde even als het kaartspel eene vond des duivels. Thomas bestreed zulks van voet tot voet, ook tegen Leibnitz, wanneer deze hem verweet, dat hij te verdraagzaam was[3].
Zoo werd Thomas {{SIC}opelijke|openlijke}} aanrander der Aristotelisch-Scholastieke Wijsbegeerte, welker aanzien Descartes reeds verminkt had en prees het regt van eigen onderzoek met den meesten nadruk aan, met al de barbaarsche terminologie en spitsvondige onderscheidingen, waarbij, onder anderen de twistvraag: „Of de zonde eene zelfstandigheid ware?” welke vraag hij een methaphijsisch bedlam noemde[4].
Met zijne ongemeene zucht voor wetenschap en kennis, maakte hij zijne landgenooten bekend met de schriften der Franschen, bijzonderlijk van Bayle, van wien hij het bewijs overnam, „dat het bijgeloof dwazer en ondeugender is dan het Athëismus.” (om welke zelfde reden de beroemde Weiskaupt te Ingolstadt, bijkans 100 jaren daarna (Febr. 1785) nog belaagd werd;) zoo ook de werken van vader Richard Simon, welke zeker gewaande oordeelkundige, de heer von Dummhof, een Godloos, duivelsch boek noemde[5].
Nu gaf Thomas uit zijne Latijnsche Logica, met eene Inleiding tot de stof-philosophie (introductio in philosophiam Aulicam), waarin hij, (even als de Abt Gerard, in Frankrijk, la philosophie des gens de Cour geschreven heeft,) de afscheiding tusschen pedanterij en hofleven, onnutte geleerdheid en praktijk zeer leerzaam ontvouwde. Daartoe diende het onderzeek: „Of het karakter van den mensch uit zijne gesprekken en daden tot zekere vaste beginselen te brengen ware?” Hiertoe nam hij in den mensch vier hoofdneigingen waar, als: wellust in den uitgestreksten zin, geldgierigheid, eerzucht en redelijke liefde (goedwilligheid), en over derzelver vermenging, (welke hij tot graden bragt,) sprekende, beweerde hij het onmogelijke van 50 gr. redelijke liefde met 30 gr., geldgierigheid. Op gelijk wijze berekende hij een wellustig en tevens geldgierig karakter op 60 gr. wellust, 55 gr. geldgierigheid, 20 gr. eerzucht en 5 gr. goedwilligheid.
Hij was ook de eerste, die, ofschoon de Fransche taal bij voorkeur beminnende, echter de beoefening der landtaal zeer bemoedigde. Nu gaf hij de eerste Logica in het Hoogduitsch, welke hij, naar het begrip van dien tijd, als aanleiding tot verstandig denken, als eene soort van encyklopedie der wijsgeerige wetenschappen, en daarin menschkunde, zielkunde, ontleedkunde, physiologie, met de dieren vergeleken, en ook Opvoedings- en Staatsleer, behandelde; welk werk de Censor Heshusius, Professor Organi Aristotelici te Leipzig, niet durfde goedkeuren om te doen drukken, om dat het NB. in het Duitsch geschreven ware. Van dien tijd af schreef hij zijne volgende programmata in het Hoogduitsch,[6] en ook in 1688 het eerste Duitsche Maandschrift, tegen welke soort van schriften Schosser, Jakobi, Lavater en Hofmann hunne stem zeer verhieven. Hierin volgde hij Boileau, Molière, enz., en gispte daarin vooral op satijriken toon, de scholastieke wijsbegeerte, zoo als: Of David reeds koffij gedronken heeft? Ook: Hoe Aristoteles, na alles in wellust te hebben doorgebragt, zijn kost moest zoeken in den verkoop van vlekballen, blanketsel en haarpoeder, en zijn meester zeer ergerde, door het dragen van een gewonen rok, met een das en een degen, (doelende hier op eigen kleeding) in plaats van zwarten mantel en halskraag: hoe hij aan het hof van Macedonië gekomen is, aldaar het l’hombre spel uitgevonden en in zwang gebragt heeft, op de Koningin Olijmpias verliefd geraakt en na vele vergeefsche proeven en avonturen hare wedermin gevonden heeft[7].
Thans ontstond het Staatkundig-Godgeleerd geschil over de veelwijverij met de daaraan verbondene geschilstukken. Hiertegen verklaarde zich Thomas stellig, en verloor daardoor de gunst van den Staatsminister die ook Saksen verlaten en naar Berlin wijken moest.
In 1689 ontstonden in Saksen de Piëtistische geschillen. Spener, Keursaksisch Kerk- en Opperkonsistoriaal-Raad te Dresden, was voorstander der zedeleer, en wilde daartoe de jongelingen opleiden door beoefening van Bijbelsche Uitlegkunde, vooral van het N. T., tot ware Godvrucht. Franke, zijn leerling, met dezelfde gevoelens doorzult, zettede zich te Leipzig neder, alwaar hij een philo biblisch kollegie stichtte. Hiertegen verzetteden zich de oudere theologanten, bijzonderlijk Pfeiffer, Alberts en Karpzovius, zoodanig dat Franke in crimineel proces geraakte, en, hoezeer door Thomas in regten bediend, hetzelve verloor, waarbij nog kwam, dat de zoogenaamde Piëtisten tot allerlei dwaasheden (zoo als onmiddellijke bekeeringen enz.,) vervielen.
Nu regende het twistschriften tegen Thomas, zoodanig dat men hem voor Piëtist en Athëist en vriend der Gereformeerden uitschold[8].
In 1690 kwamen er drie eischen, als: 1. van het Opperkonsistorie te Dresden, tot verwijzing in eene boete van 200 Rijksdalers. 2. Het verbod van al zijne schriften, en 3. de verzekering van zijn persoon, om daarna krimineel hem te kunnen vervolgen. – Het eerste kwam tot stand en nu moest Thomas zich, zonder bezoldiging, van schrijven generen. Weldra vlugtte hij naar Berlin alwaar hij verzocht te Halle kollegie te houden; doch ook hier werkte alles tegen. Men drong aan op zijn arrest en het in beslag nemen zijner goederen. De Staatsminister Eberhard van Dankelman, bewerkte zijne aanstelling tot Keurvorstelijk Raad, met 500 Dalers bezoldiging. In 1691 kreeg hij zijne goederen terug. Zijne vijanden vermeerderden. Men noemde Halle (bij woordspeling) de hel en de inrigting te Halle een helsch Instituut. Op 3 December 1697 werd door het Opperkonsistorie te Dresden een Rescript gerigt aan de Universiteit te Leipzig, waarbij bevolen werd te waken tegen de gereformeerde beginselen van Thomas; doch hetzelve werd op 27 Maart 1698 op bevel van Koning Frederik August te Dantzig vernietigd en Thomas in 1709 tot Hoogleeraar in de Regten aangesteld.
Thomas, hoezeer voor Synkretist, Kryptokalvinist, Piëtist, Naturalist en Athëist uitgekreten, had niets te zijnen laste, waarover men hem konde beschuldigen. Dan, hij gedroeg alles met geduld, en toen men van hem de stelligste satyre in het openbaar verwachtte, sloot hij zijn Maandschrift met December 1698, met aanmaning zijner vijanden tot liberaal oordeel, en vertrouwen op God en zijne goede zaak.
Hij was in zijn oordeel nooit scherp, dan waar hij door logen beticht werd. Hij leed gaarne tegenspraak en was zeer onpartijdig: maar hij behield zich voor, in zijne oordeelvelling over alle Dogmatiek vrij te zijn, gelijk hij aan anderen hetzelfde regt toekende, mits zonder valsche betichting. Onverzoenlijk vijand was hij van hen, die, anderen verketterende, hunne zaak tot de zaak van God maken en, door hunne beschuldiging van ongodsdienstigheid, het graauw in het harnas jagen. Vooral bestreed hij zulks heftig, omdat zijn geschil voornamelijk Godgeleerden betrof, die, na de hervorming van Luther, beter hadden behooren te weten; terwijl hij wijsbegeerte en godgeleerdheid zeer juist onderscheidde, en niet wilde, dat de godgeleerde als natuurkundige zoude oordeelen (in het leerstuk b. v. dat eene maagd baren kan). Even zoo hield hij de regtsgeleerdheid als eene studie op zich zelve en niet vermengd met godgeleerdheid of kanonieke regels.
Hij was de eerste, die in de landtaal duidelijk en bevallig schreef. Hij wilde alles doen drukken, zelfs al scheen het strijdig met de Christelijke Leer, (zoo als de Heptaplomeres van Boden,) dat men voor een Dëistisch Boek hield en welks uitgave men te Berlin onderdrukte.
Vooroordeel en bijgeloof wederstrevende, leerde hij het eerst de gronden der verdraagzaamheid en de afschuwelijkheid der pijnbank. Van daar ijverde hij zeer tegen de Jesuiten en derzelver willekeurige uitvindingen in de zedeleer en de collisie der pligten; ofschoon hij hunne geleerdheid bewonderde. Even zoo gispte hij de mathematische grillen van eenen Leibnitz en anderen, die, juist door eene zoogenoemde mathematische en wijsgeerige uiteenzetting van woorden en denkbeelden, den Katholieken en Jesuiten in de hand werkten.
Even zoo was hij, als privaat en praktikaal onderwijzer, zeer geschikt om invloed te maken op alle menschen, die door hem wenschten onderrigt te worden, vooral jongelieden van hoogeren stand. Hij leerde aan allen de kunst van het zelfdenken met alle de regelen tot het gebruik des gezonden verstands, en ging zelf voor met een voorbeeld van zuivere zeden, zoodat goedheid van hart, fijnheid van echt gevoel, echte geleerdheid en eene deftige en gemoedelijke voordragt aller harten aan hem verbonden, zonder dat zijne eerzucht daardoor op rang of titel boogde en hij zelf er dikwerf om lachte, wanneer men hem, als Koninklijk Geheimraad, Zijne Excellentie noemde. Zijn geest leeft nog in Duitschland voort. Van zijne kinderen, die nog na hem te Leipzig leefden, zijn geene afzonderlijke berigten voorhanden.
- ↑ De schrijver was de Professor Muller, te Magdeburg, die door den Keurvorst naar Spandaw gebannen, doch een jaar daarna, op verzoek van Thomas, wederom ontslagen werd. De geest echter van Calovius duurde nog 30 jaren daarna voort
- ↑ Even zoo als Luther geleerd had: Zie Berl. Mon. 1791, Octob. 3, 333.
- ↑ In 1708 werd eene oude vrouw om tooverij verbrand. Dit bestreed Thomas zoo hevig dat men zich wegens dat vonnis schaamde en Koning Frederik van Pruissen hem openlijk vereerde. Oeuvres de Frederic II, (Berl. 1789 t. I pag. 376.)
- ↑ Zie Programma van Thomas over de nieuwe uitvinding om ’s menschen gemoed te kennen, door hem aan den Keurvorst toegewijd, en zijne Ausubung der Vernuftlehre, san den Staatsminister van Daukelman opgedragen, Hoofsttuk I. § 89 en 90.
- ↑ Berl. Mon, 1785 April 8, 392–394.
- ↑ Het 1ste in Jan. l688 verscheen onder den titel: Freymuthige, lustige und ernsthafte, jedoch vernuft- und gesetzmässige Gedanken, oder Monathsgespräche uber allerhand, vornehmlich aber neue Bücher. Het laatste van dat jaar liet hij, even als de volgende, onder bekomen censuur, te Halle drukken.
- ↑ Ook alzoo waren de koperen Titelplaten, vóór ieder Stuk, vol van ironie: b. v. eene koets, welke omvalt in de sneeuw; – eene kamer, waar alles in de war ligt; – Plato’s leerlingen, met sabels en degens gewapend, die hunnen meester eene serenade brengen in den nacht, en hem een gedicht overhandigen; – Aristoteles, den uitgeganen schoen van Koningin Olijmpias vastbindende enz.
- ↑ Hierbij kwam nog het geschil te Kopenhagen in 1687–1690 door Masius, Hofprediker aldaar, die beweerde, dat de Overheid onmiddellijk door God was ingesteld, en alzoo tegen Thomas en alle Gereformeerden ijverde, als die ter gelegenheid van de revolutie in Engeland door Wilhelm III. Prins ven Oranje, beweerde dat het aan het volk vrij stond, zelfs pligt ware, zich tegen de tirannij te verzetten. Zoo als Pareus, Zwinglius, Kalvin, Beza en anderen, met dat gevolg, dat de geschriften van Thomas tegen Masius op 8 Junij 1689 openlijk door Beuls handen verbrand werden.