Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 1
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy |
---|
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 |
Ik ben makelaar in koffij, en woon op de Lauriergracht, N° 37. Het is mijn gewoonte niet, romans te schrijven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aan te vangen, dat gij, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffij zijt, of als ge wat anders zijt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelijks te lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik mij af, waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmede een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in mijn vak – ik ben makelaar in koffij, en woon op de Lauriergracht N° 37 – aan een principaal – een principaal is iemand die koffij verkoopt – een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffij, doch hun adres behoeft ge niet te weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schrijf, of andere valsche opgaven doe. Ik heb dan ook altijd opgemerkt dat menschen die zich met zoo-iets inlaten, gewoonlijk slecht wegkomen. Ik ben drie en veertig jaren oud, bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor den dag treden, als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En gewoonlijk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven was in hun jeugd.
Ik zeg: waarheid en gezond verstand, en hier blijf ik bij. Voor de Schrift maak ik natuurlijk een uitzondering. De fout begint al van Van Alphen af, en wel terstond bij den eersten regel over die "lieve wichtjes." Wat drommel kon dien ouden heer bewegen, zich uittegeven voor een aanbidder van mijn zusje Truitje die zeere oogen had, of van mijn broêr Gerrit die altijd met zijn neus speelde? En toch, hij zegt: "dat hij die versjes zong, door liefde gedrongen." Ik dacht dikwijls als kind: "man, ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge mij de marmerknikkers weigerde, die ik u vragen zou, of mijn naam voluit in banket – ik heet Batavus – dan houd ik u voor een leugenaar. Maar ik heb Van Alphen nooit gezien. Hij was al dood, geloof ik, toen hij ons vertelde dat mijn vader mijn beste vrind was – ik hield meer van Pauweltje Winser, die naast ons woonde in de Batavierstraat – en dat mijn kleine hond zoo dankbaar was. We hielden geen honden, omdat ze zoo onzindelijk zijn.
Alles leugens! Zoo gaat dan de opvoeding voort. Het nieuwe zusjen is van de groenvrouw gekomen in een groote kool. Alle Hollanders zijn dapper en edelmoedig. De Romeinen waren blij dat de Batavieren hen lieten leven. De Bey van Tunis kreeg een kolijk als hij het wapperen hoorde van de nederlandsche vlag. De hertog van Alva was een ondier. De eb, in 1672 geloof ik, duurde wat langer dan gewoonlijk, expres om Nederland te beschermen. Leugens! Nederland is Nederland gebleven, omdat onze oude luî goed op hun zaken pasten, en omdat ze het ware geloof hadden. Dàt is de zaak! En dan komen later weer andere leugens. Een meisjen is een engel. Wie dit het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad. Liefde is een zaligheid. Men vlucht met het een of ander voorwerp naar het einde der aarde. De aarde heeft geen einden, en die liefde is ook gekheid. Niemand kan zeggen dat ik niet goed leef met mijn vrouw – zij is een dochter van Last & Co, makelaars in koffij – niemand kan iets op ons huwelijk aanmerken. Ik ben lid van Artis, zij heeft een sjaallong van twee-en-negentig gulden, en van zulk een malle liefde die volstrekt aan het einde der aarde wil wonen, is toch tusschen ons nooit spraak geweest. Toen we getrouwd zijn, hebben wij een toertje naar den Haag gemaakt – ze heeft daar flanel gekocht, waarvan ik nog borstrokken draag – en verder heeft ons de liefde nooit de wereld ingejaagd. Dus: alles gekheid en leugens!
En zou mijn huwelijk nu minder gelukkig wezen, dan van de menschen die zich uit liefde de tering op den hals haalden, of de haren uit het hoofd? Of denkt ge dat mijn huishouden iets minder wel geregeld is, dan het wezen zou als ik voor zeventien jaar mijn meisjen in verzen gezegd had dat ik haar trouwen wilde? Gekheid! Ik had dit toch even goed kunnen doen als ieder ander, want verzenmaken is een ambacht, zeker minder moeielijk dan ivoordraaien. Hoe zouden anders de ulevellen met deviezen zoo goedkoop wezen? – Frits zegt: "Uhlefeldjes" ik weet niet, waarom? – En vraag eens naar den prijs van een stel billardballen!
Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in gelid 't zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. "De lucht is guur, en 't is vier uur." Dit laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die mijn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: "de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën." De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zijn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hij dan aan 't knoeijen! Of het weêr moet veranderd, òf de tijd. Eén van beiden is dan gelogen.
En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in den schouwburg, en luister dáár wat er voor leugens aan den man worden gebracht. De held van 't stuk wordt uit het water gehaald door iemand die op 't punt staat bankroet te maken. Dan geeft hij hem zijn halve vermogen. Dat kan niet waar zijn. Toen onlangs op de Prinsengracht mijn hoed te-water woei – Frits zegt: waaide – heb ik den man die hem mij terugbracht, een dubbeltje gegeven; en hij was tevreden. Ik weet wel dat ik iets meer had moeten geven als hij mijzelf er uit gehaald had, maar zeker mijn halve vermogen niet. 't Is immers duidelijk dat men op die wijs maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te wezen. Wat het ergste is bij zulke vertooningen op het tooneel, het publiek gewent zich zóó aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. Ik had weleens lust zoo'n heel parterre in 't water te gooien, om te zien wie dat toe juichen gemeend had. Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder dat ik voor 't opvisschen van mijn persoon geen zoo hoog bergloon betalen wil. Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen Zondags zou ik iets meer geven, omdat ik dan mijn kantilje ketting draag, en een anderen rok.
Ja, dat tooneel bederft velen, meer nog dan de romans. Het is zoo aanschouwelijk! Met wat klatergoud en wat kant van uitgeslagen papier, ziet er dat alles zoo aanlokkelijk uit. Voor kinderen, meen ik, en voor menschen die niet in zaken zijn. Zelfs als die tooneelmenschen armoede willen voorstellen, is hun voorstelling altijd leugenachtig. Een meisje wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu eens de steken die ze doet gedurende het heele bedrijf. Ze praat, ze zucht, ze loopt naar 't venster, maar werken doet ze niet. De familie die van dezen arbeid leven kan, heeft weinig noodig. Zoo'n meisjen is natuurlijk de heldin. Ze heeft eenige verleiders de trappen afgeworpen, ze roept gedurig: "o mijne moeder, o, mijne moeder!" en stelt dus de deugd voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar noodig heeft voor een paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valsche denkbeelden van deugd, en "werken voor den kost?" Alles gekheid en leugens!
Dan komt haar eerste minnaar – die vroeger klerk was aan 't kopieboek, maar nu schatrijk – op-eens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie geld heeft, trouwt geen meisjen uit een gefailleerd huis. En als ge meent, dat dit op het tooneel er dóór kan als uitzondering, blijft toch mijn aanmerking bestaan, dat men den zin voor waarheid bederft bij het volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke zedelijkheid ondermijnt, door het te gewennen iets toetejuichen op het tooneel, wat door elk fatsoenlijk makelaar of koopman voor een bespottelijke krankzinnigheid wordt gehouden in de wereld. Toen ik trouwde, waren wij op 't kantoor van mijn schoonvader – Last & Co – met ons dertienen, en er ging wat om!
En nog meer leugens op het tooneel. Als de held met zijn stijven komediestap weggaat om 't verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele achterdeur altijd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem 't rijm gemakkelijk te maken? Als de veldheer tot de prinses Zegt: "mevrouw, het is te laat, de poorten zijn gesloten" hoe kan hij dan vooruit weten, dat zij zeggen wil: "welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontblooten?" Want als zij nu eens, hoorende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou tot er geopend werd, of dat zij een andermaal eens terug zou komen, waar bleef dan maat en rijm? Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na 't poortsluiten? Nog-eens: als 't mensch nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats van iets te ontblooten? Alles leugens!
En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren makelaar in koffij – Lauriergracht, N° 37 – en heb dus al zoo-iets bijgewoond, maar het stuit mij altijd vreeselijk, als ik de goede lieve waarheid zóó zie verdraaien. Beloonde deugd? Is 't niet om van de deugd een handelsartikel te maken? Het is zoo niet in de wereld, en 't is goed dat het niet zoo is. Want waar bleef de verdienste, als de deugd beloond werd? Waartoe dus die infame leugens altijd voorgewend?
Daar is bij-voorbeeld Lucas, onze pakhuisknecht, die reeds bij den vader van Last & Co heeft gewerkt – de firma was toen Last & Meijer, maar de Meijers zijn er lang uit – dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam er ooit te-kort, hij ging stipt naar de kerk, en drinken deed hij niet. Als mijn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hij het huis, en de kas, en alles. Eens heeft hij aan de Bank zeventien gulden te veel ontvangen, en, hij bracht ze terug. Hij is nu oud en jichtig, en kan niet meer dienen. Nu heeft hij niets, want er gaat veel bij ons om, en we hebben jong volk noodig. Welnu, ik houd dien Lucas voor zeer deugdzaam, maar wordt hij nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hij is arm, en blijft arm, en dit moet ook zoo wezen. Ik kan hem niet helpen – want we hebben jong volk noodig, omdat er zooveel bij ons omgaat – maar al kon ik, waar bleef zijn verdienste, als hij nu op zijn ouden dag een gemakkelijk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen Gods bedoeling niet wezen kan, omdat er dan geen bijzondere belooning voor de braven overbleef hier-namaals. Maar op een tooneel verdraaien ze dat... alles leugens!
Ik ben ook deugdzaam, maar vraag ik hiervoor belooning? Als mijn zaken goed gaan – en dit doen ze – als mijn vrouw en kinderen gezond zijn, zoodat ik geen gemaal heb met dokter en apteker... als ik jaar-in jaar-uit een sommetje kan terzijde leggen voor den ouden dag... als Frits knap opgroeit, om later in mijn plaats te komen als ik naar Driebergen ga... zie, dan ben ik heel tevreden. Maar dit alles is een natuurlijk gevolg van de omstandigheden, en omdat ik op de zaken pas. Voor mijn deugd eisch ik niets.
En dat ik toch deugdzaam bèn, blijkt uit mijn liefde voor de waarheid. Deze is, na mijn gehechtheid aan het geloof, mijn hoofdneiging. En ik wenschte dat ge hiervan overtuigd waart, lezer, omdat het de verontschuldiging is voor 't schrijven van dit boek.
Een tweede neiging, die mij even sterk als waarheidsliefde beheerscht, is de hartstocht voor mijn vak. Ik ben namelijk makelaar in koffij, Lauriergracht N° 37. Welnu, lezer, aan mijn onkreukbare liefde voor de waarheid, en aan mijn ijver voor de zaken, hebt gij te danken dat deze bladen geschreven zijn. Ik zal u vertellen hoe dit is toegegaan. Daar ik nu voor 't oogenblik afscheid van u neem – ik moet naar de beurs – noodig ik u straks op een tweede hoofdstuk. Tot weerziens dus!
Eilieve, steek het bij u...'t is een kleine moeite... het kan te-pas komen... ei zie, daar is het: een adreskaartje! Die Co ben ik, sedert de Meijers er uit zijn... de oude Last is mijn schoonvader.
LAST & Co
MAKELAARS IN KOFFIJ Lauriergracht, N° 37 |
- ↑ De verdeeling in hoofdstukken is 'n toevoegsel van den heer Van Lennep. Ikzelf namelijk was, vooral in 1860, niet schrijversachtig genoeg om zooveel reglement te brengen in m'n pleidooi, en blijf gelooven dat die indeeling, uit 'n letterkundig oogpunt zonder schade kon gemist worden. Juist in de onafgebroken opvolging der stukken van Droogstoppel en van Stern, ligt iets pikants dat door 't onverwachte van den overgang den lezer wakker houdt of... maakt. Doch de ondervinding leerde mij dat het aanhalen van zekere passages gemakkelijk wordt gemaakt door de nummering der hoofdstukken, en ik laat daarom die indeeling bestaan. EDD In werkelijk heeft Dekker de tekst wel degelijk in hoofdstukken verdeeld. Hij verwijst zelf aan het einde van het eerste hoofdstuk naar het tweede. De enige verdeling bestond echter uit horizontale strepen tussen de tekstblokken. Het is deze verdeling die hier op Wikisource is hersteld. HH
![]() |
---|
Deze bron (Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 1) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |