Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 84/Nummer 358/Centraal Museum te Utrecht

Uit Wikisource
‘Centraal Museum te Utrecht’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, zondag 25 december 1927, Ochtendblad, B, p. 1. Publiek domein.
[ Ochtendblad, B, 1 ]

Centraal museum te Utrecht.

Kersttentoonstelling.

Men schrijft ons uit Utrecht:

De Kersttentoonstelling in het Centraal Museum bestaat dit jaar in een collectie teekeningen van Utrechtsche Oude Meesters, afgestaan voor een deel door Teyler’s Instituut, aangevuld met teekenlngen uit het Utrechtsch Archief.

Daar zijn allereerst een aantal teekeningen van Saenredam, waaronder verschillende teekeningen van Utrechtsche kerken, vroeger in het Album: „Utrechtsche Kerken” door den overleden archivaris S. Muller gepubliceerd, welke echter hier, in oorspronkelijken staat, ook door de kleur-aanduidingen, nog grooter genot geven, zooals vooral de mooie „Oude-gracht-bocht met stadhuls” en het „Interieur van de Domkerk”. En daarbij ook de geaquarelleerde „Cunerakerk en toren te Rhenen”. Ook interesseert een aardig teekeningetje van het „Oud-Amsterdamsche stadhuis” met bijschrift.

Nu door het bezoek aan de gerestaureerde Domkerk de aandacht zich weer bizonder op deze kerk richt zullen ook de teekeningen van Saftleven van de kerk na den storm, welke in de 17e eeuw het schip verwoestte, belangstelling wekken. En wellicht stijgt de bezoeker dan ook naar de bovenverdieping (de historische van het museum), om het uit de oude vloertegels van den Dom gerestaureerde vloer-stukje te zien.

Behalve de teekeningen van Utrecht zijn er van Saftleven verscheidene van oevers langs den Rijn en elders en ook aardige kleine riviergezichtjes, welke tot de aantrekkelijkste behooren.

Zijn tijdgenoot Jan Both, die zlch vooral naar Italië om te schilderen begaf, schijnt veelzijdiger als teekenaar dan als schilder. Naast de alleen gewasschen landschapsteekeningen zijn er met pittige vormaanduidingen, die het karakter der dingen meer doen uitkomen. Ook is er een grootsch aandoend: „Rotsen aan een meer”. En geheel anders weer zijn de flguurteekeningen, zooals de „Gehurkte Herder”, en in den „Kastanjesverkooper” heeft hij vooral lichtindruk in het landschap trachten te bereiken. Verschillend van Jan is, wat teekening en voorstelling betreft, het werk van zijn broeder Andries Both, die meer in den trant der Haarlemsche genreschilders teekent. In den trant van Jan, maar van minder beteekenis is W. de Heusch. Wie deze teekeningen met de schilderijen derzelfde meesters wil vergelijken, heeft in het museum daartoe gelegenheid. Ook Saverij met zijn landschappen met rotsblokken aan weerszijden lokt er toe uit, of Abraham Bloemaert en Paulus Moreelse. Van den laatste is hier een mooie teekening: een kindje met een handenstudie er boven, vermoedelijk een schets voor een schilderij.

Overigens zijn er nog teekeningen van Wittenwael, J. B. Weenix, Dirk Stoop en van de 18e eeuwers: Jacobus van Lierdes (1698—1759) en zijn belde zoons P. J. en Paul, waarvan de laatste de belangrijkste schijnt.

Het museum heeft in den laatsten tijd eenlge aanwinsten gekregen. Allereerst de mooie gravure van Goudt, die ik onlangs besprak bij de velling van de firma Van Huffel, waar ze is aangekocht. Verder eenige schilderijen ln bruikleen.

Zoo is hier sedert dezen zomer een schilderij van den Utrechtschen schilder Paulus Bor, die van ongeveer 1600 tot 1659 leefde. De schildering en compositie zijn, zooals van de meeste 17e eeuwsche Utrechtenaren, sterk onder invloed van de Italiaansche barok. Het stelt een jonge vrouw voor met een kind en jongeling, alle drie van pijlenkokers voorzien; de vrouw laat zich blijkbaar waarzeggen door een oude vrouw, die voor haar staat. Achter hen is een groot wit paard, waarvan de kop uitkomt tegen de lucht.

Verder een schilderij van Honthorst, van 1625, een soort herdersidylle in een bosch, waarbij de dieren het best zijn; terzijde van het bosch, lichter tegen de lucht naderen eenige krijgslieden (wat de voorstelling betreft denkt men onwillekeurig aan de overvallen Granida en Daiflio uit Hooft’s Herdersspel). Het stuk is afkomstig uit het kabinet van den gewezen Duitschen Keizer en aangekocht door den heer Chabot, die dit evenals het vorige in bruikleen aan het museum gaf.

Hetzelfde is het geval met een pasaangekochte Abraham Bloemaert, één van diens merkwaardige landschappen, welke zulk een totaal anderen indruk geven dan het landschap der Haarlemsche schilders en ook wel meer met het Italiaansche landschap van Annibale Caracci in betrekking staan, dan met wat in dien tijd een Esaias van de Velde e.a. begonnen. Op den voorgrond links is de donkere partij, welke bij het landschap (ook het Haarlemsche eerst) het zoogenaamde reponssoir gaf voor perspectief van het overig gedeelte. Daar in een bosschage van donkere boomen is de rust op de vlucht naar Egypte uitgebeeld. Engeltjes zweven boven Maria, Josef en het kind. Het overige gedeelte, een dorp aan een rivier, is hel groen verlicht onder een bedekte lucht. En op den achtergrond wordt ook nog een huisje in licht gehuld. Als schildering bevat het mooie gedeelten.

In bruikleen is hier ten slotte nog een „Marketentster”, dat wil zeggen een zwierige dame als zoodanig verkleed, van Bylert, van wien eenvoudiger portretten, vooral het meer doorvoelde van een oude vrouw hier reeds aanwezig waren. En van Th. van Baburen ziet men nog een figuurstukje, zoodat de Utrechtsche 17e-eeuwsche schilderkunst, waarin de invloed der Italianen zoo lang nawerkt en die typische van de overige 17e eeuwsche Nederiandsche kunst afstaande richtingen vertoont, waarvan nog zoo weinig is bestudeerd, steeds meer in dit museum wordt vertegenwoordigd.