De zoon van een armen molenaar bezat niets anders dan een slimme zwarte kat. Die zei op een zelleren dag: „Hoor eens, Joris, laat me een paar laarzen aanmeten en een tasch voor me maken, en je zult zien, dat ik voor ons beiden fortuin maak.“ Dat kwam Joris wel wat onbegrijpelijk voor, maar hij wist dat zijn poesje een slimme guit was, en daarom dacht hij: „ik zal de kat zijn zin maar geven.“
Welgemoed hing poes den zak om de schouders, trok de nieuwe stappers aan en ging naar het bosch waar hazen en patrijzen in overvloed waren. In den zak had hij heerlijke kruiden, en als er dan een snoepachtig haasje op afkwam, was het met ’t haasje gedaan. Zonder medelijden werd het gedood. Dan bracht poes het wild in de keuken van ’t koningspaleis en zei: „Compliment van den Markies van Carabas, hier was een haasje dat hij den koning als bewijs van trouw en gehechtheid aanbood.“ Dat ging zoo verscheidene weken achtereen. Hazen en patrijzen kwamen in menigte bij den koning als een bewijs van eerbied van den markies.
Op zekeren keer was Joris voornemens een bad te nemen in de rivier, toen juist de koning die met zijne dochter, een prachtig mooie prinses, een rijtoertje maakte, den kant van Joris uit kwam rijden. Van deze gelegenheid maakte de slimme kat gebruik. Toen de koets dichtbij was gekomen, begon hij zoo luid mogelijk te roepen:
„Help, help, mijn meester, de Markies van Carabas, verdrinkt.“ De Koning liet het rijtuig stilhouden, keek uit de koets, en herkende de kat, die hem zoo veel lekkere wildboutjes bezorgd had. Hij zond daarom terstond een paar heeren van zijn gevolg om den Markies ter hulp te snellen. Daar had de kat juist op gewacht. Nederig naderde hij de koets en verzocht om wat kleeren voor zijn meester, want er waren dieren geweest, die de kleeren gestolen hadden, tijdens de markies een bad nam.
De koning liet door een bediende een prachtig stel kleeren uit het slot halen, en het duurde niet lang of Joris stond als Markies van Carabas voor den koning. Wegens zijn knap en bescheiden uiterlijk was ook de prinses met hem ingenomen. Hij moest in de koets komen zitten en mocht aan den rijtoer deelnemen.
De kat liep echter vlug vooruit en beval alle menschen die op den weg waren, waar de koning voorbij kwam, te zeggen, dat de weiden en korenvelden langs den weg het eigendom waren van den Markies van Carabas. „Want“, zei hij, „doe je dat niet, dan laat ik je
tot frikkedellen hakken en opeten.“
Toen werden de menschen bang en als de koning stil hield en vroeg van wien alles was, dan antwoordden ze eenstemmig:
„Dat is van den Markies van Carabas, onzen goeden meester.“ De Koning verheugde zich bijzonder over den rijkdom van zijn nieuwen vriend en maakte hem daarover veel complimenten. Onderwijl was de kat gekomen aan het kasteel van een machtigen toovenaar, die eigenlijk de eigenaar was van al die weiden en velden. Op hoogen toon verzocht hij binnengelaten te worden, en toen hij binnen was vroeg hij heel beleefd of ’t waar was dat de toovenaar de kunst verstond zich in een leeuw of eenig ander dier te veranderen.
De toovenaar, die zeer verbaasd was over deze vraag, was echter no gal in een goed humeur en veranderde zich terstond in een vreeselijken leeuw, zoodat de kat bang werd en zoo gauw mogelijk in het verste hoekje vluchtte. Gelukkig duurde de schrik niet lang, want de toovenaar stond weer in zijn oude gestalte voor hem, en barstte in een schaterlach uit. „Ja“, zei de kat, „lach maar, in een muis kunt ge u toch niet veranderen.“
„Dat kan ik ook,“ zei de toovenaar en dadelijk liep hij als een muisje over den grond. Maar poes niet lui, springt toe en vreet het muisje met huid en haar op.
’t Was meer dan tijd, want juist reed de koning met zijn gevolg het plein van ’t kasteel op, en poes had juist nog de tijd, gauw naar beneden te vliegen, den koning in het kasteel van den Markies van Carabas welkom te heeten en dezen te verzoeken, daar het juist etenstijd was, het middagmaal hier in ’t kasteel gebruiken.
De koning was zoo vriendelijk de uitnoodiging aan te nemen. De kat geleidde nu den Koning, de prinses en zijn meester, Joris van den molenaar, in de zaal waar een tafel keurig gedekt stond. Want de toovenaar had toevalligerwijze eenige vrienden uitgenoodigd bij hem te komen eten. Maar daar de kat hem opgegeten had stond alles nog onaangeroerd, en de markies van Carabas en zijn gasten smulden heerlijk van het lekkere maal. De krachtige wijn bracht het geheele gezelschap in een vroolijke stemming.
De Koning was zoo verrukt over den rijkdom en de vriendelijkheid van den markies, dat hij hem zijne dochter tot vrouw gaf. De bruiloft werd ook spoedig met groote pracht en wijdschen luister gevierd en duurde verscheidene weken achtereen.
Aldus werd door de slimheid van de kat de arme molenaarszoon in een rijken prins herschapen, en Cater, toen de koning dood was, een machtig vorst. —
Pagina:Aardige sprookjes - KW Ki 5105.pdf/34
Uiterlijk
Deze pagina is gevalideerd
De gelaarsde kat.