Pagina:Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden - Eerste deel.pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3
AA.

het jaar 1629, is deze zaak blijven steken tot in 1798, als wanneer, bij de nieuwe Staatsregeling der Bataafsche republiek, het plan tot bevaarbaarmaking der Aa weder opgevat werd. Maar ook toen is hieraan geen gevolg gegeven, vermoedelijk, omdat men, bij nadere inzage begreep, dat de voordeelen, die er uit zouden voortspruiten, niet konden opwegen tegen de onkosten, die het werk zoude veroorzaken. De breedte der Aa, volgens zekere overeenkomst tusschen de gemagtigden der stad 's Hertogenbosch en van het kwartier, bepaald zijnde, zoo gelastte de Raad van State der Vereenigde Nederlanden, in het jaar 1731, den Raad en Rentmeester der domeinen van Braband, om deze rivier op die beraamde breedte te doen brengen en voorts te doen houden. De lengte dezer rivier van Asten naar 's Hertogenbosch is, als men haren loop volgt, ongeveer 10 uren.
 Door de Aa en hare takken worden verscheiden molens in beweging gebragt, waarop koorn, run en oliezaad gebroken wordt. Keizer Karel V heeft, als Hertog van Braband, in het jaar 1545, om het onder water zetten der landen door de watermolens te beletten, een plakaat uitgevaardigd, waarbij de hoogte van het water, dat elke molen schutten mogt, bepaald werd.

 AA of Aha, riv., die in het Pruissisch regdistr. Munster omtrent twee Duitsche mijlen van het steedje Coesveld, ontspringt, met eenen westelijken loop door Boekholt, ten Z. van Dinxperlo, aan de grenzen van Gelderland komt, waar zij zich met de, uit hetzelfde regdistr. komende, Haltwijker beek vereenigt, om, gedurende een half uur, in eene noordwestelijke strekking, de grensscheiding tusschen die provincie en het Pruissische te vormen; voorts, ons Vaderland binnendringende, blijft zij in dezelfde rigting voortloopen, en ontlast zich, ¼ u. boven Ulft, onder Gendringen, in den Ouden IJssel.

 AA of Aha, ook wel Drentsche Aa genoemd, maar thans benedenwaarts meer onder den naam van het Hoornsche Diep bekend, misschien naar het voorheen onder Helpen gelegen nonnenklooster Maria op den Hoorne. Deze riv. ontstaat uit eenen zandigen grond, een weinig ten O. van de buurschap Schoonlo, in de provincie Drenthe; vloeit van daar met eenen zachten stroom noordwestwaarts voort, tusschen de gemeenten Gieten en Rolde door, bekomt, een weinig beneden Taarlo, bij Gasteren, eenen aanmerkelijken toevoer van water uit het Taarlosche diep (dat hoogerop den naam draagt van Loonder- en Duurserdiep), hiermede vereenigd stroomt zij met meer kracht, altijd in dezelfde rigting, tusschen de gemeenten Vries en Anloo door, langs de gehuchten Oldemeulen, Zeegze en Schipborg, telkens haren naam, naar die der plaatsen, welke bezoekt (in Oldemeuler Diep, Zeegzer Diep en Schipborger Diep) veranderende, tot dat zij, na eene menigte van hooilanden, in haren loop, bespoeld te hebben, omtrent de oude vervallen schans Blanckeweer, het, Groninger gebied aandoet. Tot hiertoe kan zij niet bevaren worden, maar naauwelijks raakt haar regter oever de provincie Groningen, of zij is dieper en tamelijk breed, hoewel niet dan voor kleine scbepen bevaarbaar. Na alzoo een half uur lang tot grensscheiding tusschen Groningen en Drenthe verstrekt te hebben, verlaat zij deze laatste provincie, bij Oosterbroek, van waar zij, door eene vergraving, met eenen bijna regten loop, langs kleine meertjes van het Hamrik afgeleid wordt, terwijl hare vorige kil, die nog een lang eind ver de grensscheiding uitmaakt, opgedroogd en niet dan met moeite hier en daar te kennen is. Nu stroomt zij door Groningerland, altijd hare noordwestelijke rigting vervolgende, maar