Pagina:Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden - Eerste deel.pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
11
AAG.

Kort hierop hebben twee geestelijken van de gezegde orde, die uit het klooster te Asperen, in Zuid-Holland, afgezonden varen, om in het Land van Cuyk te gaan catechiseren en prediken, eenigen grond bij deze kapel aangekocht en daarop eene woning gevest, die zij zich eerlang in staat zagen tot een klooster te verbouwen, terwijl de kapel tot eene kerk vergroot werd. Gedurende den tachtigjarigen oorlog stonden de kloosterlingen onderscheiden malen aan mishandelingen van beide partijen ten doel; zoo werden achtervolgens hunne kloostergebouwen geplunderd, het meerendeel der daartoe behoorende goederen deerlijk verwoest en zelfs eenige hunner kloosterbroeders gevankelijk naar Bommel en naar het huis Bleijenbeek in Kleefsland weggevoerd. Dien ten gevolge vlugtten in 1582 de meesten der achtergeblevene Kruisheeren eerst naar het huis Kleppenberg bij Oeffelt en van daar naar Gennep, en kwamen niet weder in het gerust bezit van het klooster, vóór het jaar 1609, als wanneer het hun door gunste van Filips Willem, prins van Oranje, die zijn vader als Heer van Grave en den Lande van Cuyk opgevolgd was, werd teruggegeven, terwijl zijne broeders Maurits en Frederik Hendrik, hun de vrijheid verleenden, om de noodige bouwstoffen tot herstelling van het klooster vrijelijk langs de Maas aan te voeren. Nadat zij zich in 1636, ten gevolge van de plakaten van retorsie, genoodzaakt gezien hadden, andermaal het klooster te verlaten en drie jaren daarna weder derwaarts gekeerd waren, werd dit gesticht met al zijn toebehooren, den 8 Januarij 1644, ten voordeele van den Prins van Oranje, verbeurd verklaard; en nadat hun in het begin des jaars 1648 aangezegd was om te vertrekken, werden de geestelijken, bestaande toen uit achttien priesters, twee klerken en elf leekebroeders, den 14 Augustus van dat jaar, met geweld daaruit gedreven. Later echter verkregen de geestelijken veder vrijheid om het klooster te bewonen, mits doende eene jaarlijksche uitkeering van 1200 gulden aan de domeinkamer van zijne Hoomheid, en deze vergunning hebben zij tot nu toe behouden, hoewel de gezegde som later tot op 1700 gulden verhoogd werd. Ook is de vergunning, die zij aanvankelijk hadden, om nieuwe leden aan te nemen, hun later weder ontnomen.

Het kloostergebouw is vrij groot, heeft weinig of geen sieraden, maar is van eene nette bibliotheek, ten gebruike van de geestelijken, voorzien, waar fraaije handschriften uit de 14, 15 en 16de eeuw, met gekleurde en in goud afgezette voorletters, gevonden worden, onder anderen ook een uitmuntende fraaije en net geschreven bijbel. De kerk, die een vrij goed orgel heeft, is ruim en luchtig, en dient ook voor de ingezetenen van het dorp St. Agatha, dat aan de stichting van het klooster zijn aanwezen verschuldigd is, hoewel deze eigenlijk tot de statie van Cuyk behooren. Zie voorts Agata. (St.)

 AAGTENDIJK (ST.) of St. Aagteweg, oudtijds Aaghtendijk of St. Aaghtenweg, dijk in Noord-Holland, door Graaf Floris V aangelegd, om bij storm het zeewater te keeren. Zij loopt buiten, langs het Monnikenveld, voorbij het adellijk huis Adrichem. Bij den watervloed van 4 en 5 November 1675 brak onder anderen ook deze dijk door, hetwelk veroorzaakte, dat een groot gedeelte van Waterland onderliep.

 AAGTENDORP, buurt, prov. Noord-Holland. Zie Aagdorp.

 AAGTENDORP of Aagtenkerk, oude naam van Beverwijk. Zie dat woord.

 AAGTENKERK, d. en gem., prov. Zeeland. Zie Aagtekerke.

 AAGTENWEG (ST.), dijk in Noord-Holland. Zie Aagtendijk (St.).