Pagina:Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden - Eerste deel.pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
4
ALGEMEEN OVERZIGT.

die elk op het einde van het jaar weder moest afstaan, terwijl hij zich een volgend jaar met de akkers konde vergenoegen, die hem door den nieuw verkorenen Regter toebedeeld werden. Aan ieder dezer Hoofdregters werden Honderdmannen, uit het gemeen verkoren, toegevoegd, die een regtsgebied van minderen omvang hadden, hun tevens tot Raden verstrekten en hunne verrigtingen gezag bijzetteden. Deze laatsten dienden den Opperhoofden in vredestijd lot luister en in tijden van oorlog tot bescherming, want elk hunner ijverde om het naast bij zijn Opperhoofd te zijn, en hem in manhaftigheid te evenaren, zoo niet te overtreffen. De Hoofdregters werden gekozen door de Algemeene volksvergaderingen, bij welke de Opperste magt was.

 Deze volken beminden de vrijheid en hielden daarom de regering van de voortreffelijksten voor de beste, zoo echter dat zij altoos de magt aan zich behielden, om in belangrijke zaken met algemeene stemmen te beslissen. Hunne vrijheidszucht blonk meest uit op de algemeene landdagen, op welke soms de vrouwen mede verschenen, nevens de edelsten en bekwaamsten der Landzaten. De plaats van bijeenkomst was in een bosch. In deze vergaderingen werden vrede en oorlog, of andere belangrijke zaken, aan het gemeen goedvinden onderworpen. Indien het gedane voorstel mishaagde werd dit met algemeen gemor afgekeurd; behaagde het, dan werd zulks door het schudden der speren aangetoond.

 Hunne Oversten hadden hier geen meer gezag dan de onderdanen, maar moesten zich naar de meerderheid voegen. Dus werd de staat door de voortreffelijksten met toestemming van het gemeen bestuurd, niet naar beschrevene wetten, maar alleen naar die der natuur en der gewoonte, welke bij deze volken van meer kracht waren, dan de beschrevene regten in andere landen. Toen echter de Romeinen deze landen overheerd hadden, hebben zij hun beschreven wetten leeren kennen.


TAAL.

 De taal dezer volken was de oude Teutonische of Germaansche, zijnde, naar men wil, na de Hebreeuwsche, de oudste; maar deze taal, van welke die der Duitschers, Nederlanders, Deenen, Noorwegers, Zweden, Engelschen, Schotten, enz. afstammen, is thans zoo zeer veranderd, dat geen dezer natiën, haar zonder aanleeren verstaan kan.


HUWELIJKS- EN REGRAFENISPLEGTIGHEDEN.

 De jonge lieden trouwden niet beneden de twintig jaren. Jongelingen en jonge dochters van gelijke jaren en grootte werden gepaard. Dit geschiedde in tegenwoordigheid der wederzijdsche bloedverwanten, terwijl de man een koppel ossen, een getoomd paard, een zwaard, een werpspeer of een schild aan de vrouw tot eene huwelijksgift bragt, en de vrouw ook eenig wapentuig aan den bruidegom gaf. Deze huwelijksgaven konden de vrouw steeds het mannelijk bestuur herinneren, waaraan zij zich onderwierp en waarnaar zij luisteren moest, even als een getoomd paard naar zijnen berijder; den arbeid, welken zij met haren man, tot onderhoud van het huisgezin te verrigten had, even als een koppel ossen, die zamen den ploeg trekken; en eindelijk het gevaar, dat zij, zoo wel als de genoegens, met hem te deelen had, zonder hem daarin te verlaten. De man werd daarentegen door de