Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/280

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 256 —

boomstammen waren op dezelfde wijze verlicht; ja, zelfs het speeksel zoude, kort na het verlaten van den mond, lichtend geworden zijn.[1]

Dat regendroppelen, maar vooral sneeuwvlokken een lichtschijnsel kunnen aanbieden, is door vele waarnemingen bevestigd, onder anderen is dit door lampadius op den 25en Januarij 1822 te Freyburg, en door andere personen in de maand Maart van hetzelfde jaar in Argyleshire gezien. Deze voorbeelden leveren een bewijs op van de groote hoeveelheid elektriciteit, welke in den dampkring kan aanwezig zijn.

Deze elektrische verschijnsels zijn ten eenenmale onschadelijk voor de voorwerpen, waaraan zij zich vertoonen. Van het tegendeel althans is met zekerheid niet het minste bewijs voorhanden.

Ofschoon deze lichtjes meerendeels voorkomen bij stormachtig weder, en wel voornamelijk bij het zoogenaamde verdeelen en afdrijven der donderbuijen, (iets, waaraan waarschijnlijk de meening der ouden, dat ze goede voorteekens van het bedaren van den storm waren, moet toegeschreven worden), worden zij echter op zee, voornamelijk tusschen de keerkringen, zoo als mij door een' scheepskapitein, die zeer vele reizen naar de Oost-Indiën gedaan heeft, is medegedeeld, zeer menigvuldig bij stil fraai weder, als lichtende punten of sterretjes van eene blaauwachtige kleur aan de toppen der masten en de uiteinden der raas waargenomen; waarbij zij, door hun plotseling verdwijnen en terugkeeren, een aardig schouwspel opleveren.

 

  1. Bij de oude natuurkundigen vindt men opgeteekend, dat er somwijlen, ten tijde van onweder op groote hoogten, kraaijen gezien zijn, wier snavels een helder licht gaven. Dit doet een der medearbeiders van buffon zeggen: "C'est peut-être une observation de ce genre, qui a valu à l'aigle le titre de ministre de la foudre.