Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/287

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 263 —

staande de forschheid zijne pooten en het geducht aanzien zijner klaauwen, maar dat hij zelfs niet vermag te ontvlugten.

"Alles," zegt buffon, na eene optelling van eenige der kenmerkende eigenaardigheden van den Aï, "alles kondigt zijne ellende aan, alles herinnert ons aan die monsters door gebrekkige vorming der deelen, aan die onvolledige schetsen, duizendmaal door de natuur ontworpen en uitgevoerd, welke, naauwelijks het vermogen bezittende om te bestaan, slechts eenen korten tijd hebben kunnen aanwezig zijn, en vervolgens zijn uitgewischt uit de rij der wezens. En in waarheid, zoo de landstreken, welke de Unau en de Aï bewonen, geene wildernissen waren, zoo de menschen en de grootere roofdieren er zich van ouds vermenigvuldigd hadden, dan zouden die soorten niet eens tot ons gekomen zijn; zij zouden door de andere uitgeroeid zijn geworden, gelijk ook eenmaal met haar gebeuren zal. Wij hebben gezegd, dat alles, wat wezen kan, ook werkelijk is: dit schijnt eene treffende bevestiging van die stelling te zijn; de Luijaards zijn de laatste term van het bestaan in de orde der dieren, die vleesch en bloed bezitten; nog één gebrek meer zou hen belet hebben te bestaan. Zulke ongevormde schetsen te beschouwen voor even volkomene wezens als de overige dieren; eind-oorzaken aan te nemen voor zoodanige tegenstrijdig gevormde schepsels, en te vinden, dat de natuur er evenzeer in uitblinkt als in hare schoone werkstukken—dat is haar slechts door eene naauwe buis te aanschouwen, en de doeleinden, die ons verstand verzint, voor haren oogmerken aan te nemen."—Buffon treedt hierna in eene beschouwing over de ellende van menschen en dieren, en komt dan tot het besluit, dat "de Unau en de Aï misschien de eenige diersoorten zijn, welke de natuur mishandeld heeft, de eenige, die ons het beeld der aangeborene ellende vertoonen." De eenige verzachting van hun ongeluk vindt hij nog in de geringe fijnheid van hun gevoel.

Buffon, schoon doorgaans meer stijlist en declamator, dan naauwkeurig en waarheidlievend onderzoeker der natuur, is hier echter naar alle waarschijnlijkheid geheel ter goeder trouw. Na hem vindt men een dergelijk oordeel over den toestand van den Aï meest