Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/447

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

DE GROOTE BOOM-KIKVORSCH

VAN GUYANA.

 

 

Over dit dier leest men bij r. schomburgk woordelijk het volgende: "Op een mijner togten in het binnenland werd ik des nachts meermalen in mijnen slaap gestoord en gewekt door een hevig gebrul, dat veel overeenkomst had met het bulken van koeijen, en zich in regelmatige tusschenpoozen liet hooren. Des morgens vroeg ik met ongeduld aan de Indianen, welk dier toch dit leven maakt, en toen ik tot antwoord kreeg, "dat het slechts een kikvorsch was," hield ik het er voor, dat men mij voor den gek hield. De Caraiben intusschen hielden zich onverzettelijk bij hun gegeven antwoord, en voegden daarbij, dat dit dier in hunne taal "Konebe-aru" heette, dat het zich op eenen bepaalden boom ophield, wiens stam hol en altijd met water gevuld was. Ten overvloede boden zij mij aan, om het bewijs voor hunne woorden te leveren, wanneer ik mede wilde gaan in het nabij gelegen woud. Daar bragt men mij bij eenen hoogen boom, behoorende tot de familie der Tiliaceae, zijnde eene nieuwe soort, Bodelschwingia macrophylla. Het was een schoone boom, met groote bladen, welriekende bloemen, en uitgeholden stam. Een der Indianen klom er terstond in, stopte een rond gat, dat zich boven aan den stam op eene hoogte van 40 voeten bevond, goed digt, en ging toen met de overigen aan het werk om den boom om te hakken. De holle stam was met eene ruime hoeveelheid water gevuld, waarin wij, wel is waar, eerst den rustverstoorder zelven niet vonden, maar wel een twintigtal maskers van dezen, in het eerste tijdperk van ontwikkeling. Ons zoeken naar den vader of de