Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/460

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 42 —

witte en doorschijnende laag, in maaksel overeenkomende met dat van den kern, en zeer talrijke luchtblaasjes insluitend. Bij sommige korrels nam ik nog in deze laag twee of drie doorschijnende lagen waar, welke met ondoorschijnende afwisselden. De dikte der buitenste laag bedroeg bij verschillende korrels 18 tot 14 van de geheele middellijn.

Dat het hier beschreven maaksel inderdaad het meest algemeene is, is mij niet alleen door eigene latere waarnemingen gebleken, maar ook de beschrijvingen door andere natuuronderzoekers (adanson, delcros, kämtz, von buch) daarvan gegeven, komen in de hoofdpunten daarmede overeen, bepaaldelijk daarin, dat er steeds een inwendige witte ondoorschijnende kern in gevonden wordt, waarom zich eene digtere geheel of half doorschijnende ijslaag heeft afgezet. De buitenste der bovengenoemde lagen schijnt soms te ontbreken, welligt echter is dan deze steeds zeer dunne laag reeds gesmolten, alvorens men tijd heeft gehad haar waar te nemen.

Het tot hiertoe gezegde geldt echter alleen van de enkelvoudige korrels. Wanneer zij uit twee of meer bestaan, dan wordt het maaksel ook zamengestelder, doch steeds laat zich dit tot dat der enkelvoudige korrels terugbrengen. In de door mij waargenomen gevallen waren in sommige korrels twee of drie kernen zigtbaar, en hunne ligging duidde dan klaarblijkelijk aan, dat elk oorspronkelijk aan eenen afzonderlijken korrel had toebehoord, doch welke zich onder het vallen met anderen vereenigd had (Fig. 2 b). Mijn ambtgenoot buijs ballot deelde mij mede, dat hij tijdens de hagelbui op den 6den September j.l. hier gevallen, zamengestelde korrels had waargenomen, waarin het getal der kernen zelfs van 10—12 bedroeg.

Wat het maaksel aanbelangt van zulke groote hagelsteenen, als er een is afgebeeld op bl. 38, zoo bezit ik daaromtrent geene eigene ervaring. De volgende afbeelding is van delcros, en vertoont de doorsnede van eenen der hagelsteenen, den 4den Julij 1819 te La Braconnière in het departement Mayenne gevallen, welke aldaar de harde dakleijen verbrijzelden en vele andere verwoestingen aanrigtten.

Rondom eenen kleinen kern o bevond zich een grootere uit eene stralige witte ondoorschijnende massa b bestaande, op hare beurt