Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/497

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 79 —

planten, die den turf vormen, weerstand aan de veranderingen, en bij deze soorten van gewassen is dus de turfvorming trager. Indien wij met deze gesteldheid van den turf, zoo als die aan ons als mosturf, vezelturf, pekturf, in zijne verschillende lagen zich voordoet,—met aardachtige, bladerige, vezelige bruinkool, pekkool, ligniet vergelijken, dan zullen wij zonder twijfel eene groote overeenstemming in beider maaksel opmerken, en daaraan den grond ontleenen, om het ontstaan van beide op gelijke wijze te verklaren. Wij vinden bij vele verscheidenheden van bruinkool, zoo als bij moorkool, alle plantaardige deelen bijna geheel en al opgelost, zoodat men over de zamenstelling ter naauwernood iets kan zeggen. Bij 't geen wij papierkool noemen, kan men de deelen der planten nog erkennen. Bij lignieten is het hout zoo weinig veranderd, dat men daaruit nog kan besluiten tot den aard van den boom. In andere soorten van bruinkolen is het weefsel reeds voor een deel verloren. Eindelijk verdwijnt het plantenweefsel geheel en al in de meer vaste soorten of verscheidenheden van bruinkolen, terwijl men in vele gevallen opmerkt, hoe onderscheidene omstandigheden, en zelfs de werktuigelijke invloed van drukking, bijdragen, om de geheele eigenaardige gesteldheid der deelen als 't ware uit te wisschen. In bruinkool die met zwarte kleur, met metaalglans voorzien is en eene zamenstelling als schiefer (leisteen) heeft,—wij bedoelen de zoogenaamde schiefer-bruinkool,—is in de ontleedkundige zamenstelling geen spoor van organischen oorsprong meer te erkennen, en zij verhoudt zich, in dit opzigt, geheel en al als de meeste andere kolen.

Als het nu, uit de vergelijking van de zamenstelling van steenkolen en turf, blijkt, dat hier geen wezenlijk onderscheid plaats heeft, dan mag men met grond besluiten, dat de steenkool met den turf overeenstemt, en dus eenen gelijken oorsprong moet hebben als deze. Uit de scheikundige zamenstelling en veranderingen, welke de planten bij haren overgang in turf ondervinden, en die eigenlijk niet anders zijn dan een begin van steenkolenvorming, wordt die overeenkomst nog meer bevestigd.

Wanneer men de steenkolen houdt voor een produkt van verweêring,