Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/555

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 137 —

de keus van dezen of genen akker van de boerderij voor de teelt van een bepaald gewas in een bepaald jaar. Het is de hoogst merkwaardige eigenschap der meeste planten, dat zij onverdraagzaam zijn met zich zelve of met haar soortgelijken; dat zij niet dan na een zeker tijdsverloop weder op dezelfde plaats kunnen groeijen. Slechts zeer enkele planten maken op dien regel eene uitzondering, de heideplant onder anderen en sommige grassoorten onzer weilanden, die, zonder aanmerkelijk in groeikracht te verminderen, steeds op dezelfde plek blijven voortgroeijen. Van eenige weinige onzer geteelde gewassen kunnen wij dit zelfde, wel is waar eveneens, een aantal jaren achter elkander verkrijgen, maar dan moet zulks door kracht van mest worden gedwongen, en nog falen dan meestal ten langen laatste de oogsten. Van onze keukengroenten, die echter altijd op bovenmatig bemesten grond worden geteeld, zijn er vele, welke dit verdragen, maar een voorzigtig en economisch warmoezier zal steeds verstandig handelen en mest besparen, door al zijne groenten met elkander afwisselend te telen. Onder de landbouw-gewassen is 't genoegzaam alleen de rogge, de tabak en de aardappel, en evenwel is men genoodzaakt om zelfs, op de meest daarvoor geschikte gronden, nu en dan, uiterlijk om de jaar of tien, het roggeland met een ander gewas te betelen, terwijl ook eenigzins, in het algemeene gebruik van, om het andere jaar, spurrie na den roggeoost te doen volgen, eene afwisseling van vruchten plaats vindt. Zonder dat vervangen door eene andere plant verkrijgt men eindelijk alleen stroo, maar geen zaad meer. En nu de aardappels: ja ruim een vierde eeuw lang, hebben die dat aanhoudend groeijen op denzelfden grond doorgestaan,—maar, geenszins onwaarschijnlijk komt mij de meening voor, dat men daaraan vooral de aardappelziekte te danken heeft; de jammerlijke kwaal, die zoo vreesselijk het menschdom gestraft heeft voor zijn zondigen tegen de wet, welke bij den landbouw reeds sedert eeuwen bekend was. Ook bij andere onzer geteelde gewassen zien wij, dat een overmatig telen en een spoedig terug komen op denzelfden akker, het mislukken van den oogst ten gevolge hebben. Het vlas leverde ons daarvan, voor eenige jaren, een treffend voorbeeld op in de ziekte, welke men met den naam van