Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/575

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 157 —

het laatste geval met zwarte verw, na de wortelvezelen goed afgedroogd te hebben, eenige stippen, allen op gelijken afstand van elkander verwijderd, dan zal men het volgende waarnemen, waarbij de onderstaande figuur ter opheldering moge dienen.

Boomvarens uit de steenkolen periodeWortelvezels Zij a de jeugdige wortelvezel, waarop de stippen gemaakt zijn, dan zal hun onderlinge afstand, wanneer de vezel eene lengte als in h heeft bereikt, aanvankelijk nog bij allen zijn toegenomen, ten bewijze, dat de geheele wortel zich verlengd heeft, doch de afstand tusschen de onderste stippen heeft zich veel meer vergroot, dan die der bovenste. Op een later tijdperk, in c, vinden wij de bovenste stippen nog allen op denzelfden afstand als in b; de groei in dit gedeelte heeft dus opgehouden, maar daarentegen heeft het onderste einde zich sterk verlengd. Nog later, in d, treffen wij alle de stippen op gelijke hoogte aan als in e, ten bewijze, dat nu het geheele vroeger met stippen geteekende gedeelte opgehouden heeft zich te verlengen.

Hiermede is derhalve het bewijs geleverd, dat wortelen vooral nabij hunne spits in de lengte groeijen. Dit wordt trouwens ook geheel bevestigd door de uitkomsten van het mikroskopisch onderzoek aangaande de wijze, waarop zich de verschillende weefsels, waaruit elke wortelvezel bestaat, allengs vormen. Het zoude ons veel te ver afleiden, indien wij hier alle de opmerkelijke bijzonderheden wilden mededeelen, welke dit onderzoek aan het licht brengt. Het zij dus voldoende nog te vermelden, dat zich altijd, op eenen afstand van hoogstens 1 of 2 strepen van de uiterste spits, een teeltweefsel bevindt, bestaande uit uiterst kleine digt aaneengesloten celletjes, die zich gestadig door verdeeling vermenigvuldigen, terwijl de boven- en buitenwaarts gelegene dezer cellen allengs verschillende gedaanteverwisselingen ondergaan, waardoor elk der lagen waaruit de wortelvezel bestaat, de opperhuid, de schors, de bast en het hout met zijne cellen en vaten, zich gestadig verlengen door bene-