— 102 —
vensters scheen, zoo sterk, dat wij meenden dat eenig nabijzijnd gebouw in brand stond; maar weldra bemerkten wij er de oorzaak van. In twee uren tijds had de gesmolten lavastroom naar onze berekening ongeveer eenen weg van vijftien mijlen langs de zijden van den berg afgelegd.
Deze uitbarsting was uiterst hevig en prachtig, doch zij duurde slechts kort. Binnen ongeveer 24 uren waren er alle sporen van uitgedoofd.
Bij het aanbreken van den morgenstond op den 20sten werden wij op nieuw verschrikt door eene plotselinge uitbarsting, plaats grijpende aan de naar Hilo toegekeerde zijde van den berg, ongeveer op de helft van den voet naar den top. Deze zijdelingsche krater was even werkzaam als die op de kruin, en weldra bespeurden wij dat de daaruit vloeijende lavastroom zijnen weg regtstreeks naar Hilo nam. Van uur tot uur nam de uitbarsting in hevigheid toe, en weldra had de gloeijende rivier de bosschen aan den voet van den berg bereikt,—eenen afstand van 20 mijlen.
Wolken van asch stegen opwaarts, en hingen als een uitgebreid scherm boven den berg, of werden voortgerold op de vleugelen van den wind. Deze wolken namen allerlei tinten aan,—donkergraauw, blaauw, wit, purper of scharlakenrood,—al naar gelang zij meer of minder licht uit den vurigen afgrond daaronder ontvingen. Somtijds geleken zij op eenen omgekeerden brandenden berg met zijnen top gekeerd naar den vreesselijken mond, waarboven hij hing. Dan weder rees die gloeijende zuil loodregt naar omhoog en daarop, eene sierlijke bogt beschrijvende, dreef zij in eene horizontale rigting weg, gelijk aan den staart van eene komeet, verder dan het oog kon reiken. De met asch opgevulde dampkring van Hilo verkreeg een somber aanzien, en de stralen der zon vielen op ons met een geel, ziekelijk licht. Wolken van rook dreven over den oceaan, asch, sintels, verkoolde bladeren enz. met zich voerende, welke als regen op de schepen nabij de kust nedervielen. Het licht werd op meer dan 100 mijlen afstands in zee gezien, en van tijd tot tijd breidde zich de purperen gloed zoo ver uit, dat de geheele hemel in brand scheen te staan. Asch,