Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 2 —

den blik in staat stelt door te dringen tot die wereld van planten en dieren, welke voor het bloote oog geheel onzigtbaar zijn, wier aanzijn en gewemel zelfs niet vermoed zouden worden, indien het mikroskoop nimmer ware uitgevonden, maar die, wat zij in ligchaamsgrootte te kort komen, vergoeden door eene talrijkheid, zoo verbazend groot, dat zij in dit opzigt niet alleen alle grootere aardbewoners verre overtreffen, maar er zelfs eene levendige verbeelding toe vereischt wordt om zich die talrijkheid eenigermate juist voor te stellen.

Terwijl ik dit schrijf, staat voor mij een bord met water, waarin reeds sedert eenige dagen een doode kikvorsch ligt. Aan de oppervlakte van dit water heeft zich, naar het schijnt, een dun vliesje gevormd, doch indien een droppel van het vocht, tevens met eene kleine hoeveelheid van dit vliesje, onder het mikroskoop wordt gebragt, dan blijkt, dat dit geheele vliesje enkel en alleen bestaat uit digt op een gedrongen diertjes, waarvan de afbeelding in Fig. 1 eene voorstelling geeft. Zij zijn langwerpig rond, eenigzins plat, aan het eene uiteinde spits en daar uitloopende in eenen uiterst fijnen draad, die slechts met veel moeite duidelijk zigtbaar gemaakt kan worden, al valt hij in de afbeelding ook dadelijk in het oog, omdat de kunst de natuur nimmer in fijnheid kan evennaren. Dien draad bewegen zij als ware hij een snuit, in allerlei bogten, terwijl zij zelve dan eens in deze dan eens in gene rigting zwemmen, grootere ligchaampjes in het vocht ontwijkende, kleinere op zijde duwende, en aldus op hunne wijze het leven genietende. De grootste dezer diertjes hebben echter slechts eene lengte van 1100 van een Ned. streep, maar hun getal bedraagt, naar eene matige berekening, in elken droppel van de oppervlakte van het water genomen, niet minder dan 1,125,000, zoodat derhalve, indien wij aannemen, dat er slechts 500 dergelijke droppels voorhanden zijn, er in het water van het genoemde bord meer levende wezens wonen, dan menschen in het grootste der werelddeelen.

En toch behooren deze diertjes nog geenszins tot de allerkleinsten; er zijn er waarvan minstens een honderdtal zoude gevorderd worden, om in grootte een der eerstgenoemden te evenaren. Wan-