Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 140 —

De lange buigspier van den grooten teen of van den achterduim is niet tot dezen beperkt, maar geeft ook pezen af voor de overige teenen. Zij vereenigt derhalve hare werking met die van de lange buigspier der vier teenen. De spieren van de voetzool zijn meer gescheiden dan in den mensch, en toonen aldaar meer op zich zelve staande bundels, waardoor ook de afzonderlijke bewegingen der teenen en vooral van den achterduim menigvuldiger worden. Eene allermerkwaardigste bijzonderheid is verder de scheiding der voorste scheenbeenspier in twee bundels, waarvan de eene als scheenbeenspier schijnt te werken, terwijl de andere lange afvoerder is van den grooten teen. Ik vond deze gesteldheid in al de door mij onderzochte apen der oude wereld. Zij is gemakkelijk in verband te brengen met de behoefte aan meer bewegelijkheid van den achterduim der apen, welke zich daarin, alsook in zijne rigting, van den grooten teen des menschen onderscheidt.

Voor de hersenen zal ik mij bepalen tot het eenvoudig opgeven der uitkomsten van de ontleding, door tiedeman, door schröder van der kolk en door mij bewerkstelligd. Wilde ik in meerdere bijzonderheden het verschil uiteenzetten, dan wierd ik ongetwijfeld voor de lezers van het Album onverstaanbaar. Ik vergenoeg mij dus met te zeggen, dat de hersenen van den Chimpansé en van den Orang-oetan onderscheiden zijn van die van den mensch: 1°. door minder groote hersenmassa in verhouding tot het ligchaam; 2°. mindere verlenging der halfronden van de groote hersenen achterwaarts; 3°. grootere zenuwen, in verhouding tot den omvang der hersenen en kortere reukzenuwen; 4°. betrekkelijk meerdere grootte der kleine hersenen, welke bij alle lagere dieren een bepaald overwigt krijgen, hetgeen voorzeker in verband is met de wijze, waarop zij het beheer houden over verrigtingen, meer zuiver ligchamelijk, terwijl de halfronden der groote hersenen meer in bepaalde verhouding staan tot de geestvermogens; 5°. minder diepe groeve tusschen de voorste en middelste hersenkwab, naar sylvius haren naam voerende, welke hierdoor de reeks van kronkels, waaraan reil den naam van eiland gaf, niet kan insluiten; 6°. mindere uitpuiling van de middelste of slaapbeens-hersenkwab; 7°. mindere welving van den vezelboog, die