Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/186

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 172 —

dat is, de vorm- en stofveranderingen, welke er het wezen van uitmaken, zullen weder aanvangen op het punt, waar zij tijdelijk zijn afgebroken. Men kan derhalve eenen zaadkorrel, die honderde jaren zijn kiemvermogen bewaart, een raderdiertje, dat jaren lang op een glasplaatje verdroogd ligt, noch levend, noch dood noemen. Het zijn alleen organische wezens, die onder zekere daartoe noodige voorwaarden, levend kunnen worden, met andere woorden zij zijn levensvatbaar. Hoe lang die levensvatbaarheid duren kan, is eene zaak, die alleen door de ervaring kan worden uitgemaakt, maar niets is er tot nog toe dat ons verhindert aan te nemen, dat zij onder gunstige omstandigheden, bepaaldelijk bij geheele afwezigheid van vocht in de omgevende lucht, tot eenen geheel onbepaalden tijd zoude kunnen verlengd worden. Anders is het echter gelegen met zulke organische wezens, wier sappen vloeibaar zijn en blijven, gelijk tijdens den winterslaap. Wel zagen wij, dat ook daarvan enkele goed waargenomen feiten bekend zijn, waarin het leven nog na verscheidene jaren bleef voortbestaan; doch daar alles, wat wij van de verschijnselen van het dierlijk leven weten, ons noopt, om hier slechts eene vertraging, maar geen volslagen stilstand der verrigtingen aan te nemen, zoo is daarmede noodzakelijk eene beperking van den levensduur verbonden. En toch worden er gevallen verhaald, die, indien zij werkelijk waar zijn, tot een tegengesteld besluit zouden leiden, althans tot het aannemen van eenen levensduur, welke schier met eenen geheel onbeperkten gelijk mag gesteld worden. Wij moeten hier echter het veld der zuivere ervaring en dat der stellige kennis verlaten, om ons op eenen veel minder vasten bodem te begeven. Ook de natuurwetenschap heeft hare mythen en sagen, evenzeer als de geschiedenis; en terwijl het aan den geschiedkundigen vaak gelukt de waarheid te herkennen, welke, hoe ook ingekleed en van vreemde bijvoegselen omgeven, aan eene mythe of sage ten grondslag ligt, evenzoo kunnen de bij het volk in omloop zijnde verhalen aangaande natuurverschijnselen, hoe vreemd en wonderbaar zij ook klinken mogen, toch eenige waarheid behelzen, en een bedachtzaam natuurkundige zal zulke verhalen niet zonder nadere toetsing van hunne geloofwaardigheid geheel in den