Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/634

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 224 —

over. De inwerking van het licht op het photographisch papier geschiedt niet zoo snel als op de zilverplaat; en de fijnheid of zuiverheid van omtrekken is, zoowel wegens de grovere poriën van het papier, als ook door het overdrukken op het positive papier, veel geringer dan bij daguerreotypen. Voor landschappen verdient het papier echter grootelijks de voorkeur.

Deze onvolkomenheid der photographiën, welke somtijds door de hand van een' ervaren' schilder moet bijgewerkt worden, gaf juist aanleiding tot een rusteloos streven om eene meer gladde en fijnere stof voor papier in de plaats te stellen.

Niepce de st. victor bezigde daartoe het eerst, in plaats van papier, eene glasplaat met eene dunne laag eiwit bedekt; en op eene overeenkomstige wijze voor het licht gevoelig gemaakt. Later verkreeg men eene nog gevoeliger laag, door in plaats van eiwit, collodion, eene oplossing van het bekende schietkatoen in zwavelether, te bezigen. Legray, een Franschman, en archer een Engelschman, eigenen zich beide de eer dezer uitvinding toe. Deze laatste stof heeft men zoo gevoelig weten te maken en dus eene zoo snelle beeldvorming daarop verkregen, dat bij eene regtstreeksche verlichting door de zon, slechts een klein deel eener seconde daartoe gevorderd wordt, en men dus van snel bewegende voorwerpen, galopperende paarden en draaijende molenwieken, afbeeldingen heeft kunnen verkrijgen.

Reeds heeft men het vroegere denkbeeld van j. niepce, om de photographie tot het voortbrengen van gravuren op staal dienstbaar te maken weder opgevat, en verbeterd. Talbot in Engeland, maar vooral niepce de st. victor in Frankrijk, hebben daarvan proeven geleverd, welke zeer merkwaardig zijn.

Met grond mag men dus vertrouwen, dat ook deze kunst (heliographie genaamd) eerlang tot eene volkomenheid zal worden gebragt, welke, terwijl zij haren uitvinders tot eer verstrekt, een bewijs te meer zal opleveren van de gelukkige uitkomsten, welke door eene onvermoeide beoefening van natuur- en scheikunde kunnen verkregen worden.