Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/685

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 275 —

vragen: Moeder! geef ons een wit of een rood of een blaauw kleed? Maar als dit zoo ware, dan zou de zon als eene verstandige moeder antwoorden: Ik zal u kleeden: u allen, die in mijn aanschijn bloeijen wilt; maar ieder met het kleed, dat het best met haar karakter, haren aard overeenkomt.

Zoo hebben ook de planten hare verschillende karakters, zekere wijzigingen in hare organisatie, die haar op zekere bepaalde kleuren regt geven. De kleuren hangen naauw te zamen met de scheikundige eigenschappen der planten, met hare eigenaardigheden, met haar innerlijk leven.

Men moet het woord kleuren altijd als betrekkelijk opvatten, want de kleuren zijn slechts kleuren voor ons oog en niet voor de planten. De planten kunnen niet zien, voor haar bestaan er dus geene kleuren. Het licht oefent op de planten eene werking uit, die voor onze wetenschap nog bijna geheel onbekend is en geheel verschilt van zijne werking op het dierlijk gezigtsvermogen. Wij moeten hier dus onderscheid maken tusschen onze voorstelling van de zaak en het wezen der zaak zelf. Doch zoo lang wij ons van dat wezen der zaak, van de werking der ether-golvingen op het plantaardig organisme geen klaar denkbeeld kunnen vormen, moeten wij ons met onze voorstelling van de kleuren behelpen.

Het licht valt op de bloemen. Een deel van dat licht wordt door de bloem opgeslorpt, en het andere in ons oog als kleur teruggekaatst, of wel het groote meerendeel des lichts wordt teruggekaatst, en de bloem is wit.

Zuiver wit wordt echter in het plantenrijk evenmin aangetroffen als het volstrekte zwart. Wanneer men eene witte bloem tegen wit papier houdt, bemerkt men altijd een blaauwe, roode of gele tint, die door het wit heen speelt. De Lelie schijnt wel zuiver wit, doch, wanneer men hare bloembladen tusschen de vingers perst, ontwaart men hare eigenlijke kleur, namelijk vuil groenachtig wit. Deze kleur loopt niet in het oog wegens de opperhuidcellen en de vele met lucht gevulde holten in het bloemblad. De fijn verdeelde lucht in deze holten neemt den indruk weg, dien de kleurende deeltjes in naauwer zamenhang op het oog zouden maken. Ook het