Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 111 —

zijn hier nergens meer te vinden; de hardste steenbrokken zijn glad en rond geslepen, en al het afslijtsel met eene menigte steenbrokken, die geheel worden vergruisd, vormen eene verbazend groote hoeveelheid slijk, hetwelk door de bergijs-beken wordt weggespoeld. Men zal zich een denkbeeld kunnen maken van die hoeveelheid slijk, zand en grind, welke op deze wijze naar den voet van het gebergte zakt, wanneer men bedenkt, dat er in de maand Augustus dagelijks bijna 300000 Ned. ponden, of 155 kubieke ellen, alleen door het riviertje de Aar in Zwitserland, nabij het bergijs, waaruit dit zijnen oorsprong neemt, af wordt gevoerd.

De oorsprong van dit slijk en steengruis en van de gruisheuvels, welke aan den voet van de ijsmeren voorkomen, is ons niet moeijelijk te verklaren. Maar deze zelfde voortbrengselen van het bergijs vindt men in de Alpen, de Vogesen en vele andere gebergten, op plaatsen, waar dit tegenwoordig uren in den omtrek niet meer voorkomt. De volmaakte overeenkomst dwingt ons evenwel om aan te nemen dat werkelijk, in overoude tijden, het bergijs zich veel lager heeft uitgestrekt dan tegenwoordig.

 

Wanneer dus een groot gedeelte van het steengruis, dat aan den voet der gebergten voorkomt, door de werking van het bergijs daar ter plaatse en in dien toestand gebragt is, zoo moet men dit evenwel geenszins als de algemeene oorzaak voor het vervoer van alle soortgelijk steengruis aannemen. Men dient wel in het oog te houden, welk een geweldig krachtig middel het van de gebergten afstroomend water oplevert, hetzij wanneer 't langzamerhand en bij kleine gedeelten slib, zand en grind afvoert, hetzij wanneer bergstroomen, door plasregens of smeltende sneeuw gevoed, met alles vernielende kracht geheele rotsblokken voortstuwen en in zeer korten tijd de overstroomde valeijen met dikke lagen slijk en zand overstorten. Het is genoegzaam bekend, welke verwoestingen op dergelijke wijze aangerigt zijn geworden, door het doorbreken van dammen, die hoogopgestuwde wateren tegenhielden. In berglanden niet alleen vindt men daarvan de meest treffende voorbeelden, maar ook wij Nederlanders weten volkomen op welk eene wijze groote hoeveelheden