Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/124

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 112 —

aarde door stroomend water in korten tijd verplaatst kunnen worden. Bij het doorbreken van den Wormer-ringdijk in 1825 spoelde daar in den tijd van één uur een wiel uit van een bunder oppervlakte en zes ellen diepte, en met de duizenden teerling ellen zand, hier losgewoeld, werden tot op vijf en meer minuten afstands de weilanden overstort. Ditzelfde verschijnsel vindt men overal langs onze groote rivieren en de zeedijken herhaald. Elke dijkbreuk heeft zulk een wiel of waterkolk te voorschijn gebragt en het daaruit losgewoelde zand in den omtrek neêrgeworpen.

 

Op welke wijze zich het afslijtsel der gebergten, zoowel fijn verdeeld in den vorm van slibbe en zand, als in de gedaante van grind, keijen en zelfs van groote steenblokken, in de vlakten verspreidt, is dus duidelijk. Nog heden ten dage is dat voortdurend waar te nemen. Maar het zand en de keijen onzer heidevelden liggen zoo ver van de naastbijgelegen gebergten verwijderd, dat bergijs en waterstroomen op verre na niet voldoende zijn, om hun voorkomen ter dezer plaats te verklaren. Wij dienen ten dien einde nog andere verschijnselen na te gaan.

De rotsachtige, hooge kusten van Spitsbergen en Groenland liggen voor een groot gedeelte van het jaar onder sneeuw en ijs bedolven. Valt echter de kortstondige maar zeer heete zomer in, dan smelt die sneeuw in weinige dagen; het bergijs, dat in alle naar de kust afloopende valeijen voorkomt, raakt in beweging en zakt, even als elders met groote hoeveelheden steengruis beladen, zeewaarts af. Deze massa's ijs evenwel zijn te groot en de warmte is niet sterk genoeg, dan dat die, in de zee nederzakkende, zouden smelten; maar met geweldig groote stukken worden zij door het water opgeligt, breken af van de kusten en veranderen alzoo in ijsbergen, die met alles, wat zich op de oppervlakte van het bergijs bevond, wegdrijven. Uit de reizen naar de Poollanden kent men die drijvende ijsgevaarten volkomen en weet ook, dat het medevoeren van berggruis daarbij een zeer algemeen voorkomend verschijnsel is, zelfs zoodanig dat er meer mèt dan zònder dien last worden aangetroffen. Door wind en stroomen medegevoerd, verbreidt zich het drijfijs