Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 119 —

van het zuidwesten naar het noordoosten opgespleten zijn. Ook de hoogten van het Gooiland bieden dit verschijnsel meer of min aan; maar vooral is het duidelijk waar te nemen bij den Lochemerberg, uit een viertal ruggen zamengesteld; den Luttenberg met drie, en den Lemelerberg met vijf ruggen. De beide laatstgenoemde heuvels liggen in Overijssel nabij Ommen.

Wij hebben reeds gezien dat deze gronden bestaan uit zand, leem en keijen.

Het zand is grootendeels zuivere kwarts, min of meer door ijzer gekleurd. Daar, waar 't leem bevat, verraadt zich die terstond door meerdere vruchtbaarheid en vormt onder anderen de schoone boekengronden, dat is voor beuken geschikte gronden, welke men tusschen Dieren en Wageningen langs den Veluwenzoom aantreft. In Groningen, Friesland en Drenthe is het zand over het algemeen meer leemhoudend en vruchtbaarder dan in Gelderland en Overijssel; terwijl men in Cleefsland weêr dergelijken grond als die van den Veluwenzoom aantreft. Het zand der vlakke zandgronden is zeer zelden leemhoudend, waarvan ons de onvruchtbare Geldersche valei, op de hoogte waar zij door den Rijnspoorweg doorsneden wordt, een algemeen bekend voorbeeld oplevert. De vlakke zandgronden daarentegen zijn algemeen gekenmerkt door eene bank zandoer, het gewrocht van den plantengroei, welke op eene geringe diepte onder de oppervlakte voorkomt. Ook op de hoogten ontbreken die oerbanken zelden geheel, maar vooral in de vlakten zijn zij eene aanhoudende plaag voor den landbouw, en kunnen niet dan met aanzienlijke kosten van spitten en riolen bestreden worden. Nimmer is dit zandoer zoo ijzerhoudend, dat daarvan gebruik is te maken in de ijzerhutten; want het ijzeroer, dat deze versmelten, heeft eenen anderen oorsprong.

Behalve de grootere keijen, waarover zoo aanstonds gesproken zal worden, bevat het zand, ook dat der vlakten waar de grootere keijen zeer zelden voorkomen, menigvuldige geronde brokjes kwarts, vuursteen en zandsteen, die zelden de grootte van erwten bereiken. Voornamelijk vertoonen zich deze kleine keitjes aan de oppervlakte, op plekken, waar het fijne zand door den regen weggespoeld is