Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/144

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 132 —

ik haar zag. Altijd is dat groen mat en vaal. De getrouwste begeleiders van den Esparto zijn de Thijm (Thymus vulgaris), eenige Cistusplanten en geelbloeijende Bremsoorten, welke door haar stekels voor den aanval van menschen en dieren beschut zijn. Niettegenstaande de meestal groote droogte der Esparto-vlakten missen zij toch geenszins eene bevolking van dieren. Verscheidene slaksoorten schijnen zelfs hier bij voorkeur te leven. De prachtige Helix lactea vond ik er niet zelden, ofschoon diep verborgen in den digten schoot van de stijve bladeren der Esparto-bosjes. Nu en dan ziet men eene hagedis in de doolhoven, die de verdiepingen tusschen die bladen vormen, rondwandelen, en hier en daar sluipt langzaam een luije kever voort. Onder de steenen, zoo deze op de dorre vlakte niet geheel ontbreken, loert de trage scorpioen en houdt den verstoorder zijner rust dreigend zijn vergiftigen stekel voor, door het smalle gelede achterlijf omhoog te krommen. Zelden zoekt hij te ontvlugten in zijn' onderaardschen gang, aan de opening waarvan hij doorgaans zit in eene kleine uitholling van den met steenen bedekten bodem. Heb ik in Spanje, zelfs in de maand Julij, overal slechts uiterst weinige vertegenwoordigers van het schoone bonte volkje der vlinders ontmoet, op de Esparto-vlakten ontbreken deze geheel en al. Ook geen vogel bouwt hier zijn nest, waar hij te naauwernood een karig voedsel zoude kunnen vinden.

Zoo is dan de Esparto-vlakte voor ons oog een geheel vreemdsoortig verschijnsel; want onze heidevlakten vertoonen altijd eene bekleeding met planten, al brengen deze ook weinig nut aan:—vergroeide dennen, heide en talrijke zandplanten.

In de plaats van dennen wordt de Esparto zeer dikwijls vergezeld door vaak uitgestrekte groepen van eene altijd groene eiksoort, Quercus ilex. Meestal wordt deze slechts zoo hoog, dat zij tot de knie, zelden tot de borst reikt. Hare stijve, aan de randen stekelig getande bladeren bedekken, wanneer zij na verscheidene jaren oud geworden te zijn toch eindelijk afvallen, als eene dikke laag van bruine, voor geene verrotting vatbare mumiën, den bodem, waarin geen zaadkorrel en geen worm genoegzame vochtigheid vinden om te ontkiemen en in te leven.