Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 156 —

men zich overtuigen, door of in een luchtbel naar boven te stijgen, of door de kruinen der bergen te beklimmen.

In het eerste geval neemt men echter eene geheel andere wet in de daling van den warmtetoestand waar, dan in het laatste. De bergen toch worden door de zonnestralen verwarmd en stralen des nachts de ontvangene warmte weder gedeeltelijk uit; hierdoor oefenen zij noodzakelijk invloed uit op de luchtlagen, waarin hunne toppen reiken, en deze omstandigheid bestaat bij de opstijging in den luchtbol niet. Maar ook op de genoemde verheffingen van de aardkorst kan de wet der temperatuursafneming niet overal gelijk zijn. De invloed, dien hare verwarming op de boven haar zwevende luchtlagen heeft, zal des te grooter zijn, naar mate de bergmassa meer uitgebreid is. Een geheel afzonderlijke berg toch, of wel een kam van bergen, kan het hoog gelegene gebied des atmospheers niet aanzienlijk verwarmen, dewijl de winden elk oogenblik koude lucht langs de geïsoleerde toppen heen voeren; terwijl eene uitgestrekte bergvlakte dáárom een gewigtigen invloed op de verwarming van de hooger liggende luchtmassa hebben kan, dewijl de stralen der zon, die in de dunne, boven die vlakte zich bevindende, lucht weinig van hunne warmte hebben verloren, de bergvlakte sterk verhitten.

Is het nu waar, en dit valt na het boven gezegde niet te betwijfelen, dat bij toenemende verwijdering van de aardoppervlakte, of verheffing boven de oppervlakte der zee, de temperatuur gestadig daalt—welke daling von humboldt in de Andesketen der keerkringsgewesten, gemiddeld 1 graad bevond te zijn op elke 576 voet rijzing—dan moeten er plaatsen op de bergtoppen gevonden worden, die gestadig aan zulk eene koude zijn blootgesteld, dat de dampen, die uit den atmospheer nederslaan, niet meer vloeibaar kunnen zijn, maar bestendig als sneeuw, dat is in vasten toestand, moeten worden nedergelegd. De hoogte, waarop die verandering der vochten, over de verschillende deelen der aarde, plaats grijpt, maakt een, door de natuur zelve gevormd, gebogen vlak uit, en wordt de sneeuwgrens genoemd. Men verbeelde zich dus, dat dit vlak de aarde als in zich sluit, gelijk de schaal van het ei het dojer; dit denkbeel-