Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/563

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
139
DE MONDEN DER RIVIEREN.

van de Egyptische duinketen is zeker aan dezelfde oorzaken toe te schrijven, die ook elders zoodanige vorming hebben bewerkt. Stellen wij ons Beneden-Egypte met zeewater overdekt voor, terwijl de Nijl op veel hooger plaatsen in zee uitstroomde en de tegenwoordige aanslibbingen grootendeels nog niet bestonden. De rivier voerde intusschen aanhoudend slib in zee, dat op zekeren afstand van de riviermonden, waarschijnlijk vele mijlen daarvan verwijderd, daarin bezonk, doordien op die plaatsen de stroom van het rivierwater door den tegenstand van het zeewater tot stilstaan werd gebragt. De branding der zee scheidde de fijnere slibdeelen van het daaronder gemengde zand af, voerde de eerste met zich mede, en liet het laatste als banken liggen. Die banken werden allengskens hooger, en staken ten laatste uit de zee omhoog; de heerschende Noordewinden stuwden hen eenigzins over elkander, waardoor zich een betrekkelijk hooge duinketen, uit zand bestaande, vormde. Maar de kalkschalen van op het strand levende mikroskopische dieren (Foraminiferen), welke onder het duinzand gemengd waren, verbonden met de kalk van het aangevoerde rivierslib, vormden aan de lagere gedeelten van de duinketen een zandachtigen kalksteen, welke beter dan gewone zandduinen aan de werking der zee weêrstand biedt, zoodat de daarin voor vele eeuwen uitgehouwen catacomben van Alexandrie nog ongedeerd zijn bewaard gebleven. Nadat de duinketen eens bestond, werd de binnenzee of lagune, die tusschen de duinen en den mond der rivier gevormd was, allengs met slib aangevuld, dat nu rustig daarin kon bezinken, doordien het rivierwater daarbinnen in zijne vaart werd gestuit, en de zee slechts door enkele openingen kon binnendringen. Als de bodem der lagune allengskens ondieper werd, verdreef het rivierwater het zeewater uit deze ruimte, hoogde den bodem verder op, en in den loop van vele eeuwen kwam de eene landstreek na de andere boven water, totdat ten laatste slechts eenige kleinere met zoet- of brak water gevulde lagunen (de meren of binnenzeeën Mareotis, Burlos enz.; zie de kaart op blz. 135) aan den rand van de delta overbleven, die nog jaarlijks in diepte en uitgebreidheid afnemen. Maar vormt zoo de duinketen eene natuurlijke borstwering, achter welke de aanslibbingen rustig