Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/568

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
144
DE MONDEN DER RIVIEREN.

onzen vaderlandschen bodem toereikend zijn, wanneer wij daaraan nog eene toevoegen, namelijk de werking van eb en vloed, welke bij de behandelde delta's minder in aanmerking komt, maar bij de vorming van ons vaderland dient genoemd te worden. Gedurende den vloed wordt het rivierwater door de zee terug gehouden, en daardoor veel gelegenheid tot afzetting van slib gegeven; het zeewater dringt dan door zijne meerdere zwaarte onder het rivierwater heen naar binnenslands, zoodat het in sommige riviermonden eene werkelijke wigge vormt, welke onder den waterspiegel zich landwaarts in voortbeweegt; onregelmatigheden der riviermonden en eene schuinsche rigting der vloedgolven wijzigen dit verschijnsel en brengen een aantal stroomingen van zoet en zout water te weeg. Bij de ebbe vloeit het zeewater af, en daar het zich grootendeels langs den bodem voortbeweegt, voert het vele afgezette deelen met zich mede, en is de schade, die de delta gedurende de eb lijdt soms grooter dan het voordeel, dat de vloed aanbrengt. De meerdere onrust aan dergelijke riviermonden, de afschuring door de ebbe in de rigting van de naar zee hellende lagen, zijn oorzaak van dit nadeel; de Ganges heeft in de aan eb en vloed onderhevige Indische zee wel de grootste delta der aarde gevormd; maar vergelijken wij hare watermassa en haar slib met die van de Mississippi, dan zoude zij voorzeker in eene rustiger zee nog veel grooter delta tot stand hebben gebragt. Het hoogste gebergte der aarde, de waterstroomen en gletschers van den Himalaya, leveren aan deze rivier eene ontzaggelijke hoeveelheid slib, waartoe dagelijks eene rotsmassa van 300 ellen lengte, breedte en hoogte (28 à 30 millioen kubieke ellen) moet afgeslepen worden; een klein gedeelte daarvan wordt slechts over de delta uitgespreid, het overige sleuren de zeewateren naar de diepte. Die wegvoering geschiedde ook aan de monden van onze rivieren en geschiedt nog ten huidigen dage; en wanneer wij de grootte der landstreken in aanmerking nemen, welke desniettemin door aanslibbing in ons vaderland zijn ontstaan, dan mogen wij wel eerbied hebben voor den ouden vader Rijn en zijne gezusters Maas en Schelde, die zoo vele moeijelijkheden bij de vorming van onzen vaderlandschen bodem hadden te overwinnen. Eene grootere veranderlijkheid