Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/571

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
147
DE MONDEN DER RIVIEREN.

den geest, toen de vloedgronden, of de groote zandformatie, waarvan wij zoo even spraken, waren afgezet, maar van de later gevormde gronden nog niets aanwezig was. De Rijn en Maas stortten toen hunne wateren in een zeeboezem uit tusschen de Utrechtsche, Geldersche en Noord-Brabandsche zandheuvelen, ter plaatse, waar thans de gezegende landen der Betuwe gelegen zijn. Een andere zeearm of mond van den Rijn lag tusschen de Veluwsche en de Zutphensche en Overijsselsche zandheuvelen, terwijl hij zich nabij Zwolle met de groote zee vereenigde, waarin reeds eenige eilanden, namelijk ter plaatse van Urk, Wieringen, Texel enz. aanwezig waren. Het heuvelachtige land van Utrecht en de Veluwe was dus een eiland in zee, door zeearmen of zeeboezems omgeven, met de tegenwoordige Zeeuwsche eilanden te vergelijken. Binnen in het land waren eenige lage plaatsen, gedeeltelijk binnenmeren; het zijn de kommen, waarin zich de hooge veenen gevormd hebben, die wij vooral in Drenthe en de omliggende provinciën (zie het kaartje) in groote mate ontwikkeld zien. Zoo was ons land, toen de afzetting der latere gronden een aanvang nam. Om ons over die latere gronden en hunne wijze van vorming een denkbeeld te maken, wenden wij ons tot den Amsterdamschen bodem, die door de vele diepe putboringen zeer geschikt is, om daarover eenige inlichtingen te verschaften, en door den hoogleeraar p. harting[1] uitvoerig onderzocht en beschreven is.

De plaats, waar thans Amsterdam ligt, was na de afzetting der vloedgronden nog eenige uren van het vaste land verwijderd; zij lag voor den mond der groote rivieren, die hare wateren in eene niet zeer diepe zee uitstortten. Immers was door het zand der vloedgronden de bodem der Noordzee reeds merkelijk opgehoogd, en bezat de zee op de plaats van Amsterdam eene diepte van 40 tot 60 ellen, dus ongeveer gelijk aan de diepte van de Adriatische zee, waarin de Po hare delta vormt. Zoo was dan voor den Rijn en de andere rivieren de gelegenheid tot vorming van eene delta gegeven, en hebben wij uit de Amsterdamsche putboringen de lagen van de delta voor die plaats naauwkeurig leeren kennen. Acht

  1. Verh der 1e Klasse van het Kon. Inst. 3de Reeks, 5de Deel, 1852.
10*