Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/589

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
133
DE MONDEN DER RIVIEREN.

van de wijze en den graad van ontleding, deels van den aard der plantaardige stoffen af, of zij bij deze verturving of verkoling hare oorspronkelijke structuur behouden of verliezen; sommige turflagen van niet zeer ouden oorsprong zijn reeds tot eene vormlooze massa overgegaan, terwijl vele bruinkolenlagen, die reeds eenige honderdduizende jaren in ontbinding hebben verkeerd, de uitwendige structuur der plantendeelen en hunnen inwendigen celvorm zeer schoon bewaard hebben. De weekste plantendeelen verliezen het eerste hunnen vorm, vooral wanneer zij aan eene snelle ontleding zijn blootgesteld, terwijl harde organen, zoo als stengels en stammen, tot in de verste graden van ontbinding, in de oude steenkolen, soms hunnen vorm nog hebben behouden.

Gedurende de verturving worden er langzamerhand velerlei bestanddeelen der planten gasvormig afgescheiden, zoodat eene zamenkrimping der massa in den loop der eeuwen merkbare veranderingen in de oppervlakte der veenrijke gewesten kan te weeg brengen, eene omstandigheid, die op den toestand van onzen bodem grooten invloed heeft uitgeoefend.

Maar er is nog een ander verschijnsel in de veenen, dat mede onze aandacht verdient, namelijk de vorming van drijvende eilanden of drijftillen, waaromtrent de heer staring vele bijzonderheden heeft aan het licht gebragt. Wij zien thans nog, in water van meer dan eene Ned. el diepte, het veen ontstaan door de drijvende veenbanken, rietrodden, bruggen of drijftillen geheeten. Eerst groeijen waterplanten (Nymphaeën enz.) op den grond van het water, en vormen daar eene laag modder. Daarin groeijen later rietsoorten en andere grootere planten, wier holle stengels de modderlaag ligter maken, zoodat zij allengs op het water komt drijven. Op het drijvende eiland ontstaan nu grassoorten, die in den loop der jaren afsterven en, in veen overgaande, weder voor nieuw gras plaats maken. Het drijvende eiland wordt aldus (wanneer het niet afgehooid wordt), allengs dikker, zinkt dieper en dieper in het water, bereikt op het laatst den bodem, en het veen is gevormd. Op die drijftillen kunnen zich ook boomen ontwikkelen, die weder op hunne beurt tot de veenvorming bijdragen. De drijvende wouden in het land der