Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/751

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
325
IETS OVER DEN GOUDVISCH.

die aan den oever van de zee en van zoute stroomen gevonden worden, voor de goudvisschen te verkiezen zijn, dewijl door dat voedsel hun metaalglans zou toenemen; de keizer houdt dan ook een aantal slaven die niets doen dan alle dagen zulke wormen voor de goudvisschen te zoeken. Overigens beweren de Chinezen, dat men de kleuren en schakeringen der goudvisschen veranderen en vermeerderen kan door de rassen met elkander te vermengen.

De jonge goudvisschen zijn zeer teeder en in de eerste jaren van hun leven sterven er geheele massa's. Men heeft in China dan ook lieden, die, door ondervinding geleerd hebben welke de beste wijze is, om de jongen in het leven te houden, door die wetenschap alleen den kost verdienen. Zijn de goudvisschen drie jaar oud geworden, zoo is hun leven meer verzekerd, en de geheele zorg bepaalt zich nu om hen zoolang mogelijk te doen leven; in de keizerlijke vijvers zijn er die vijftig jaar oud zijn. In den langen en strengen winter van Pekin verstijven deze dieren, die uit een klimaat afkomstig zijn minstens even warm als dat van Spanje; in de koude blijven zij bijna zes maanden zonder voedsel. Al de menigvuldige vijvers en kanalen van de keizerlijke tuinen loopen uit in een groot meer "de groote zee" genaamd, in welks midden eene soort van kuil of put van vijftien voeten diepte uitgegraven is. In den herfst verzamelen zich alle goudvisschen in dien put en blijven den geheelen winter daarin, terwijl er voor de noodige lucht gezorgd wordt door altijd het water boven den put open van ijs te houden. Bijzondere personen, die niet in de gelegenheid zijn zulke onkosten te maken, werpen vóór den winter hunne goudvisschen in gewone putten, niettegenstaande het putwater te Pekin zeer vele zouten bevat, en zoogenaamd brak water is. Zoodoende blijven zij in het leven, als men slechts bij tijds gezorgd heeft het water, waarin zij zwommen, langzamerhand met putwater te vermengen, om hen zoo aan die zouten te gewennen; evenwel moet dan toch de put eenen wijden mond hebben.

Men onderscheidt in China zes soorten van goudvisschen, die verschillende namen dragen: de eerste soort wordt IJa-tan-yu of eendeneijeren geheeten, omdat de rug zeer verheven en de buik tevens dikker is dan die van andere soorten, waardoor deze visschen