Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/764

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
338
OVER DE VERANDERINGEN IN HET

bepaalde streken van onzen aardbol voorkomen, nopens den aard van vroeger klimaat afgeleid worden, meer of min kracht zullen hebben, naarmate de verkregene overeenstemming door meer of minder naauwkeurige en meer of min talrijke bijzonderheden wordt gestaafd.

In den tegenwoordigen toestand der bewerktuigde schepping worden de vormen talrijker naar den evenaar en verdwijnen geheel naar elk der polen. Zoo telt v. humboldt slechts 4000 soorten van planten in gematigd en 13,000 in tropisch Amerika; 1500 in gematigd Azië, 4500 in tropisch Azië. Bij sommige natuurlijke planten-groepen, zoo als b.v. varens, bereiken de soorten de meeste grootte in warme gewesten en krimpen tot de kleinste afmetingen in koude streken. Deze voorbeelden toonen de beginselen aan, waarop het onderzoek, hoe de bewerktuigde wezens van de temperatuur afhangen, moet berusten. De uitkomsten, welke langs dien weg verkregen zijn, hebben echter hare volstrekte toepassing alleen tot geringe diepte in de zee en geringe hoogte op het land. In de diepten van den oceaan en op hooge bergen komen afwijkingen van de temperatuur voor, waarop men behoort te letten. Zoo vermindert in bergachtige streken de gemiddelde warmte van den dampkring in verhouding van 1° Fahr. voor iedere meerdere hoogte van 100 el, en de flora der berghellingen verschilt in overeenstemming daarmede, zoo dat de planten, die aan den voet der Alpen verzameld worden, op eene nagenoeg standvastige wijze verschillen van die, welke op middelmatige hoogten voorkomen. Op groote hoogten, waar eene strenge koude heerscht, gelijken de planten naar die, welke in meer noordelijke gewesten op den vlakken grond, weinig boven het vlak der zee, groeijen.

De verhouding van volume en temperatuur is bij het water van eenen merkwaardigen aard. Op eene temperatuur van een weinig minder dan 40° Fahr. is zoetwater, onder de gewone drukking van den dampkring, het meest verdigt, en daarom dalen de waterdeelen, die deze temperatuur hebben aangenomen, van de oppervlakte naar den bodem, in alle gevallen, waarin zoetwater op de oppervlakte eene lagere temperatuur dan 40° aanneemt. Wanneer die verkoeling voortgaat tot dat de geheele massa van het water de temperatuur van 40° Fahr. heeft aangenomen, kan de oppervlakte