Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/202

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
176
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

is geen gedwee en lijdelijk voorwerp, zelfs niet ten opzigte van het magtige licht!

Het licht werkt niet alleen bij deze verschijnselen, ook de planten werken mede. De aardappel, die in den duistersten hoek des kelders zijn levenslust niet opgeeft, zendt ellen lange uitloopers naar een bijna onmerkbaar gaatje, waardoor het licht weinig kracht kan ontwikkelen. En toch is het tegen de gewoonte der aardappels om lange uitloopers te maken. Nood breekt wetten. Tulpen, die zeer diep geplant worden, maken dikwijls stengels van een voet en meer lengte, waarmede zij eindelijk de oppervlakte bereiken.

Eene andere karakteristieke beweging der planten is het winden en slingeren om levende of levenlooze voorwerpen. Bij de meeste planten is reeds de spiraalvorm min of meer duidelijk in de kleinste weefsels, in de ontwikkeling der cellen zigtbaar, uitwendig ook in de stelling der bladeren en bij enkele boomen zelfs aan stam en takken. Is dus de spiraalbeweging der slingerplanten slechts een gevolg van hare lengte en zwakheid, de wijze, waarop haar slingeren plaats grijpt, doet ons wederom zelf-leven en karakter erkennen. Sommige slingerplanten winden zich linksom, zooals de boonen en de Convolvulus; anderen, waaronder de hop en de kamperfoelie, winden zich regtsom. Hier is geen uitwendige invloed, maar een zelf-leven der plant zoo duidelijk zigtbaar, dat, wanneer men de slingerende stengels met geweld eene tegenovergestelde rigting doet aannemen, zij ook met geweld in hunnen vorigen toestand trachten terug te keeren, of in het streven daarnaar sterven.

De meest dierlijke en zonderlingste bewegingen in het plantenrijk zijn die, welke bij de voortplanting van eenige bedekt bloeijende planten worden waargenomen. Dat de kiemkorrels van sommige wieren bij hun eerste ontstaan in den vorm van infusie-diertjes zich bewegen en rondzwemmen, is thans een onbetwistbaar feit. Het bewijst, dat het planten- en dierenrijk in hunne eerste verschijnselen naauw aan elkander grenzen, het bewijst tevens hun gelijktijdig ontstaan en de oorspronkelijke eenheid van alle organisch leven op onze aarde.

Hier, in deze nog duistere en raadselachtige mikroskopische wereld ontwikkelt zich het eerst de individualiteit, die zich later in planten