Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

KOKELEKO-NOTEN.

 

 

Onlangs is in de nieuwspapieren de vraag gedaan, wat zijn de vruchten, die, onder den naam van Kokeleko-noten, thans zoo algemeen worden rondgevent?—Ik meen door dit veelgelezen tijdschrift het antwoord daarop met eenige bijvoegselen over de natuurlijke afdeeling, waartoe dit gewas behoort, die der Mirtachtigen (Myrtaceae), te mogen geven, omdat ik geloof, dat die zoogenoemde noten, of eigenlijk zaden, hier te lande niet algemeen bekend zijn.

Wat den naam betreft, de hierboven vermelde benaming is, geloof ik, eerst in de laatste jaren in gebruik gekomen en welligt een, eenigzing vreemd gevormd, verkleinwoord van koko- of kokos-noten, waarmede zij in kleur en hardheid, in smaak, ofschoon zij aangenamer zijn, en in geheel buitenlandschen oorsprong, eenige overeenkomst hebben. Vroeger waren zij, bepaaldelijk in Duitschland, meer bekend als juvia-noten, Braziliaansche kastanjes of Braziliaansche noten; gelijk zij dan ook, inzonderheid uit Brazilië, naar ons werelddeel worden overgevoerd. Het zijn de zaden van eenen prachtigen woudboom uit Zuid-Amerika, die ons in zijne gedaante en nuttig gebruik vooral door de reizen van den beroemden von humboldt bekend geworden is.

Deze boom bereikt eene hoogte van 100 tot 120 voeten, bij eene dikte van den stam in middellijn van 2 voeten. Zijne takken staan wijd uitgespreid, van onderen bijna naakt, maar aan hunne toppen met digte bladerenbossen bedekt. Deze schikking der eenigzins lederachtige, aan de onderzijde zilverachtige en wel 2 voeten lange bladen doet de takken aan den top nederbuigen, even als de buitenste lange bladen der Palmboomen doorgaans naar buiten omgebogen zijn. Op 15jarigen ouderdom begint de boom te bloeijen met eene bleekgele bloem, meest op het einde van Maart of het begin van April, wanneer de vruchten reeds op het einde van Mei rijp zijn.