Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/368

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
340
DE BOSCHEN EN HUN INVLOED OP DEN

bij den lijsterbes eindelijk ziet men de vaten gelijkmatig over den geheelen jaarring verdeeld, terwijl bij beide laatstgenoemden de vaatcellen veel kleiner zijn dan bij den eik.

Deze onderscheiden rangschikking der vaten nu heeft aan Dr. brants aanleiding gegeven, om de houtsoorten in drie groepen te verdeden, welke hij eikgroep, elsgroep en lijsterbesgroep genoemd heeft, omdat de kenmerken zich in de genoemde houten vooral duidelijk vertoonen.

Tot die eikgroep behooren de tamme kastanje, olm, esch en de inlandsche boomen uit de groote familie der peulvruchten (Leguminosae) zoo als de acacia, gouden regen enz.

Tot de elsgroep moeten de meesten onzer ligte inlandsche houtsoorten gebragt worden, zoo als berk, wilg, populier, eschdoorn, verder ook paardenkastanje, hulst enz.

Tot de derde groep, die der lijsterbesboomen, rekent men den beuk, buksboom (den zoogenaamden palmboom), de heidesoorten, meidoorn en andere boomen uit de familie der pitvruchten.

Ten einde nu de houtsoorten van eene zelfde groep van elkander te onderscheiden, maakt men gebruik van de doorboringen der dwarswanden van de vaatcellen, die bij sommige boomen standvastig laddervormig, bij anderen rond zijn; verder van de breedte en den vorm der mergstralen; van de kenmerken, die de schors aanbiedt, enz.

Doch genoeg, om aan mijne lezers de overtuiging te geven, dat de kennis van de anatomische structuren der houtsoorten het mogelijk heeft gemaakt, om uit de zwarte of roodbruine stukken kienhout, die men opgraaft, met zekerheid op te maken, welke boomsoorten in vroegere eeuwen den Nederlandschen grond bedekt hebben.

Hoewel de anatomische zamenstelling van alle houtsoorten nog niet even naauwkeurig bekend is, omdat men eerst in den laatsten tijd hierop zijne aandacht heeft gevestigd; hoewel nog geenszins al het kienhout, dat in onze veenen voorkomt, opgedolven is, en bovendien nog slechts een klein gedeelte van het opgedolvene mikroskopisch onderzocht is, zoo laat zich echter thans reeds het volgende zeggen, omtrent de boomsoorten, die vroeger op ons land geleefd hebben.

Ter plaatse waar men thans hooge veenen aantreft, hebben vroeger dennen, eiken, berken en elzen geleefd. Op enkele uitzonderingen