Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/611

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
83
HET LIGCHAAM BESCHOUWD, VAN DE DIEREN ONDERSCHEIDT.

af te voeren, of stijf tegen den tweeden aan te drukken, of schuins over of onder dezen heen te brengen, of hem zoo te buigen, dat men met hem alleen iets vasthouden kan, en door die bewegingen eenige verrigtingen uit te oefenen, die gewoonlijk het werk der hand zijn,—ziedaar wat door oefening mogelijk kan worden. Maar de onder- of palmvlakte van den grooten teen te doen drukken tegen de overeenkomstige vlakten der overige teenen, dit is, mijns inziens, eene vaardigheid, die door geene oefening kan worden verkregen. Ik heb voor mij liggen een blad met keurig pennewerk, in mijn bijzijn vervaardigd door een jongen Franschman, die, even als ducornet, zonder armen geboren was, en allerlei zaken geleerd had met zijne voeten te verrigten, vooral met behulp van den grooten teen. Van opponibiliteit van dien teen heb ik evenwel geen spoor bij hem waargenomen, en bij het aanschouwen van zijne kunststukken geloof ik niet, dat bij iemand het denkbeeld zou zijn opgekomen, "dat de voet toch eigenlijk eene hand was,"—maar integendeel wel, dat ieder van zelf zou hebben moeten denken aan de groote moeite en inspanning, die het gekost moet hebben om het zóó ver te brengen.—In het algemeen bewijst alles, wat men aanvoert om den voet met de hand gelijk te stellen en het eigenaardig kenmerk van den mensch als tweehandig en tweevoetig dier te doen vervallen, niets anders, dan dat men, in sommige gevallen, den voet als eene soort van succursaal voor de hand gebruiken kan, even als wij, natuurlijk in veel beperktere mate, dit soms met de lippen doen, wanneer wij, de handen vol hebbende, daarmede iets vast houden en zelfs soms daardoor de vingers in hun werk te gemoet komen. Dit neemt echter niet weg, dat de hand volgens zijne geheele inrigting en den aard der bewegingen, die zijne deelen kunnen uitvoeren, een orgaan voor het tasten en aanvatten is, terwijl de voet, ook naar zijne inrigting en den aard zijner bewegingen, een orgaan is en blijft voor plaatsbeweging, bepaaldelijk voor het staan en gaan. Moge het nu ook mogelijk zijn en in sommige omstandigheden te pas komen den voet tijdelijk aan zijne eigenlijke hoofdbestemming te onttrekken en met behulp van hem eenige zaken te verrigten, die eigenlijk tot de functiën der hand behooren, dan maakt dit den voet evenmin tot eene hand, als de mogelijkheid om op han-